Een paar weken geleden stond er een stuk in de krant over de Utrechtse priester Jan Niënhuis. Deze geestelijke heeft jaren geleden, zo is recent gebleken, jongens seksueel misbruikt.

Het doet me denken aan de fraters op mijn lagere school. Met de meesten was geen enkel probleem, voor zover ik weet. Maar er hoeft maar één rotte appel tussen te zitten en die was er.

De laatste drie klassen van het lager onderwijs zat ik op een Utrechtse school met fraters. Van twee van hen ging het gerucht dat ze nog wel eens seksueel getinte handelingen verrichtten met de leerlingen. Het gebeurde buiten mijn zicht, wellicht in achterkamertjes met de jongens die hielpen bij klusjes.

Tot op een dag een vriendje, laat ik hem Rob noemen, vertelde dat de frater van de zesde klas iets had gedaan wat volgens hem niet hoorde. Seksueel waren we aan het ontluiken en onze aandacht ging daarbij naar meisjes; van seksueel misbruik wisten we toen niets. Het leek hem dus niet juist wat er was gebeurd en hij vertelde het me.

De frater had, samen met Rob oplopend in de gang, zijn hand gepakt. Even liepen ze hand-in-hand verder en toen had de frater de hand van Rob, via een gleuf in zijn pij, tegen zijn penis gedrukt. De frater had daar de hand even rond bewogen en deze kort daarna weer buiten de pij gebracht.

In welke bewoordingen Rob het me vertelde weet ik niet meer, maar ik geloofde het niet. Wel wist ik dat het, als het waar was, niet goed was.

Een paar dagen later kwam Rob er op terug. Hij had voorzichtig nog een paar jongens uit onze klas gesproken over wat hij had meegemaakt en enkelen hadden ervaringen van ongeveer gelijke strekking. Maar ik kon nog steeds niet geloven dat er iets als verteld had plaatsgevonden.

Weer een paar dagen later stond ik na schooltijd met Rob in een gang. Aan het eind van de gang kwam de bewuste frater de hoek om en ging bij het mededelingenbord staan. ‘Ok’, zei Rob en hij liep bij me weg. Hij stapte op de frater af en even later liepen ze samen in mijn richting.

Halverwege de gang pakte de frater Rob’s hand. Hij nam niet eens de moeite te wachten of Rob’s hand onder zijn pij te brengen. Zich veilig wanend bewoog hij direct de hand van Rob enkele keren langs zijn geslacht, waarbij Rob in mijn richting keek om te zien of ik het had gezien.

Ik had me terwijl Rob bij me weg was gelopen enigszins verdekt opgesteld, maar met ruim zich op de gang. En ik had het gezien. Toen Rob even later bij me kwam staan was ik een gelovige Thomas. We wisten dat de frater iets had gedaan wat niet goed was. Maar we waren te jong om te weten wat we met deze ervaring moesten doen. En dat gold ook voor de andere jongens die Rob eerder die week had gesproken.

René van Maarsseveen