review, geschreven door Jos Oonk op 28-12-2098 om 14:53

Voordat ik het nieuwe product Google Tijdreizen uitprobeerde, kende ik de Utrechtse Neude alleen als openluchtmuseum. Begin jaren zeventig bezocht ik voor mijn studie dit wereldberoemde voormalige stadshart, dat als enige intact bleef na de West-Europese verwoesting van 2022.

Eerlijk gezegd vond ik er toen niet veel aan, het is gewoon een gedateerd plein waar toeristen zich verdringen om een foto van zichzelf naast een ouderwetse ‘geldautomaat’ te maken. Volkomen begrijpelijk dat dit overblijfsel van het oude Europa op de werelderfgoedlijst staat, desalniettemin geen aanrader.

Toch dacht ik in het kader van mijn tijdreis direct aan deze plek. Nieuwsgierig naar de stemming onder een bevolking aan de vooravond van zulke bizarre gebeurtenissen, liet ik me vervoeren naar een zaterdagmiddag in augustus 2021. Ik landde midden op het plein, zittend op een lichtgrijs betonblok tegenover drukke terrassen. Auto’s, fietsers en scooters raasden achter me voorbij.

Als een ‘ratrace’ omschrijven historici het leven aan het begin van de eenentwintigste eeuw, dit voel je meteen. Naast mij op het betonblok, op ongeveer een meter afstand, staarde een man voor zich uit. Hij was slank, een jaar of veertig, en droeg vanwege het warme weer slechts een zwembroek, t-shirt en slippers. Lange, donkerblonde krullen schermden zijn gezicht aan weerszijden af voor oogcontact.

Algauw merkte de man dat ik hem observeerde. “Wat wil je van me?”, keek hij geïrriteerd mijn kant op. “Pardon meneer, ik kom uit 2098 en ben onbekend met de sociale conventies in uw tijd”, verontschuldigde ik me voor mijn gestaar. “Dat komt goed uit, ik werk aan een verhaal over de toekomst van de stad”, klonk hij ineens opgewekt.

Raymond Taams heette deze figuur, hij was een gesjeesde journalist die uit pure verveling deelnam aan schrijfwedstrijden. Natuurlijk durfde ik hem niet te vertellen wat hem en zijn tijdgenoten binnen een jaar zou overkomen. Vragen kwamen er gelukkig nauwelijks, hij leek vooral vast te zitten in zijn eigen hoofd. “Weet je, ik ga soms naar bijeenkomsten waar optimistische jongeren onder goedkeurend oog van overgesubsidieerde ouderen babbelen over ‘de stad van de toekomst’”, zuchtte Taams vermoeid. “Dan moet ik altijd denken aan de eerste maanden op mijn studentenkamer aan de Abel Tasmanstraat in Lombok. Eenentwintig was ik, vers het huis uit, vol plannen en ambities. In het bijzonder herinner ik mij een woensdagmiddag aan het begin van die warme zomer van 2003…”

“U klinkt als een oude lul”, ontglipte me, maar Taams vervolgde onverstoorbaar: “Omdat de zon op de ramen van mijn kamer brandde, trok ik de gordijnen dicht, mij plotseling glashelder realiserend dat ik nog maagd was. Daar zou op deze hete middag geen verandering in komen, voor geflirt bij het zwembad had ik op zijn minst vrienden nodig om mee naar het zwembad te gaan. Nieuwe mensen leren kennen ging mij gedurende dat eerste jaar niet makkelijk af, begrijpt u…” Steeds ongeduldiger luisterde ik naar zijn geneuzel over vervlogen puberfrustraties. Vanwege covid-19, een coronavirus dat aan de vooravond van de verwoesting woedde, mocht ik van Google slechts anderhalf uur in 2021 spenderen. Hoewel bewijs voor het overdragen van ziektes bij tijdreizen ontbreekt, is men zo voorzichtig mogelijk. Tandenknarsend stelde ik vast dat reeds drie kwartier waren opgesoupeerd door klaaglijk, bejaard gejammer van een kerel die in zijn tijd twintig jaar jonger was dan ik nu ben.

Taams wist van geen ophouden, ik beschikte niet over de begin-eenentwintigste-eeuwse omgangsvormen hem beleefd af te kappen. Een ramp was in de maak; jarenlang spaarde ik voor deze trip. Uiteindelijk, met nog veertien overgebleven minuten op de Google-klok, presenteerde het langharige heerschap zijn ‘moraal van het verhaal’. Afgekloven clichés over hooggespannen verwachtingen tijdens de adolescentie, daaropvolgende onvermijdelijke teleurstellingen en aanverwante open deuren passeerden de revue.

Gedreven door wraakgevoelens besloot ik al mijn kennis over de verschrikkingen van winter ‘22 te spuien; dankzij de gedetailleerdheid van mijn betoog hield hij eindelijk zijn mond. Lang duurde dit niet, bezorgd kijkend sloeg de amateurschrijver een arm om mij heen. “Kerel, ik vind het altijd leuk om met zwerverstypes over ufo’s en zo te praten, gewone mensen zijn ondraaglijk saai tegenwoordig, maar voor jou moet ik misschien toch even de crisisdienst van de GGZ bellen”, sprak hij.

Precies op dat moment verliep mijn tijdslot, waardoor ik plots verdween en hij met de linkerarm om een onzichtbaar persoon achterbleef. Hopelijk belden voorbijgangers voor hem de crisisdienst. Desondanks kijk ik verbitterd terug, een nieuwe tijdreis zit er, gezien de recente verlaging van onze pensioenen, voorlopig niet in. Laten we bidden dat deze techniek snel betaalbaarder wordt, want fascinerend, dat blijft het.

(inzending RAUM-verhalenwedstrijd van Raymond Taams)