Bijna zeventien jaar heeft Dik Binnendijk op Bellamystraat 11 bis in Utrecht gewoond in de Vogelenbuurt. Tot haar dood in 1976 woonde hij de eerste zeven jaar met z’n hospita, die door de hele buurt ‘opoe’ werd genoemd. Daarna werd het bovenhuis verbouwd tot kamerverhuur. In de (onregelmatig verschijnende) serie ‘Bellamytjes’ haalt hij herinneringen op uit die zeventien jaar Bellamystraat.

Dik Binnendijk – Het begon al licht te worden. Het was rond half zes in de ochtend. Ik was op weg naar de wc. Die was op de eerste etage: trap af, gang in, langs het trapgat-naar-de-voordeur en dan meteen de eerste deur rechts. Als ik ‘mijn’ trap af kwam, was links de schuifdeur van opoes slaapkamertje. Lag opoe in bed, dan stond de schuifdeur op een kier voor de ventilatie. Om haar niet wakker te maken deed ik ‘s nachts nooit het licht aan. Pissen in de wasbak vond ik smerig en een po had ik niet.

Fikkie de zwarte poedel van opoe ‘sliep’ ook in haar slaapkamer. Als ik langs kwam, keek hij me altijd door de kier aan. Zachtjes hoorde ik dan: “Grrrr”. Hij verdedigde het fort. Als er iemand bij me bleef slapen en naar de wc ging dan blafte Fikkie een of twee keer. Opoe werd ongetwijfeld wakker, maar bleef in bed. Fikkie was dol op opoes kleinzoon Kees. Hij gromde dan nooit. Kees had ook een huissleutel; hij bleef regelmatig slapen als hij ging stappen.

Die ochtend hoorde ik gefluister uit het benedenhalletje bij de voordeur. Ik keek naar beneden en zag Kees met een voor mij onbekend maatje. Op de trap lag een stapel leren jassen. Ze waren bezig die te selecteren. Kees keek naar boven: “Sssttt!” Opoe mocht niet wakker worden! Er was dus ook een vreemde in huis. Ik weet niet waarom Fikkie niet gromde of blafte. Misschien was de poedel er al niet meer. Ik liep door naar de wc. Op de terugweg keek ik nog even naar beneden: zo’n tien jassen, schatte ik. Toen ik rond half acht echt opstond, waren alle jassen weg; Kees en z’n jassenmaatje ook.

Van opoe hoorde ik die morgen dat Kees weer eens vastzat; ditmaal voor inbraak. Dat was niet voor het eerst. Als hij samen met foute vrienden een pilsje te veel op had, dan gebeurde er regelmatig wat: vechtpartijen, diefstal en dergelijke. Op een of andere manier werd hij altijd gepakt. Zijn maatjes wisten wel regelmatig de dans te ontspringen, maar Kees verraadde ze nooit.

Later op die dag hoorde ik dat er ingebroken was bij de vestiging van de lederwarenzaak Berclouw op de Sint Jacobsstraat. Dus toen was het voor mij duidelijk waar die jassen op de trap vandaan kwamen. Ik weet niet meer of ik er ook langs ben geweest. Op die vestigingsplek - St. Jacobsstraat 121-123 - zat tot begin 2020 een jaar of vijf Bever Outdoor & Travel en tot de lockdownwinkelsluiting een soort Bever outlet.

Kantoorgebouw St. Jacobsstraat 21-25 (later omgenummerd in 121-125) met op straatniveau de lederwarenzaak Berclouw. Foto: W.H.M. Uilenbroek, HUA (februari/maart 1975).

Tot het schrijven van dit stukje heb ik zo’n vijftig jaar altijd gedacht dat op opoes trap bontjassen lagen. Het waren in ieder geval leren jassen, sommige wellicht met een bontkraag en ik denk ook van die lammy coats: vachtjassen. Ik ben aan ‘mijn’ bontjassenherinnering gaan twijfelen omdat ik op mijn internet-zoektocht naar Berclouw alleen ‘lederwarenzaak Berclouw’ zie staan; geen ‘bont- en lederwarenzaak’.

Ik wilde dat graag bij Berclouw zelf controleren. Ooit had deze zaak vier vestigingen in Utrecht, maar is helemaal uit de stad verdwenen. Op het adres Passage 62 in Nieuwegein zou nog een vestiging zijn. En ik zag dat het hoofdkantoor van Berclouw in Amstelveen was; ‘was’ ... want de telefoonnummers in Nieuwegein en Amstelveen zijn afgesloten.

Blijkbaar bestaat de lederwarenzaak Berclouw niet meer. Dus zo wordt het moeilijk om mijn bontjassenherinnering te checken. Bovendien had ik graag nog een goede, complete foto van de Berclouw-vestiging aan de St. Jacobsstraat op de kop getikt. In ieder geval klopt mijn herinnering aan de jassen op de trap in de vroege morgen wel en de “Sssttt” van Kees ook.

Berclouw had in 1954 vier vestigingen in de stad.