Bijna zeventien jaar heeft Dik Binnendijk op Bellamystraat 11 bis in Utrecht gewoond in de Vogelenbuurt. Tot haar dood in 1976 woonde hij de eerste zeven jaar met z’n hospita, die door de hele buurt ‘Opoe’ werd genoemd. Daarna werd het bovenhuis verbouwd tot kamerverhuur. In de (onregelmatig verschijnende) serie ‘Bellamytjes’ haalt hij herinneringen op uit die zeventien jaar Bellamystraat.

Dik Binnendijk Ze liggen er nog: de verkeersdrempels in de Bellamystraat. Het zijn er nu twee. Ik dacht dat het er ooit drie waren. Ze waren toen hoger, smaller en zeker niet zo’n soort straatterp als tegenwoordig. Een van de drempels ligt voor mijn oude woonhuis; vijftig jaar geleden lag hij wat verderop.

Toen ik in augustus 1969 in de straat kwam wonen, waren ze er nog niet. Ook was de rijrichting anders. Het was in die jaren niet zo’n beste buurt. Er werd getippeld en er waren in de Bellamystraat drie bordelen. Maar het duurde een paar maanden voordat ik dat doorhad. Bovendien zaten de bordelen meer in de richting van de Nieuwe Koekoekstraat. Daar had ik aanvankelijk weinig te zoeken. Ik kwam altijd vanaf het centrum de straat in. 

Overigens, dat tippelen heb ik nooit meegemaakt. Daar hoorde ik over van opoe en van mijn eerste slager. Hij zat op de hoek van de Bellamystraat en de Nieuwe Koekoekstraat. Inmiddels is in de oude slagerij al jaren de buurtfietsstalling gevestigd. De slager kon sappig vertellen over de buurt, niet dat ik daar veel meer van weet.

Wel herinner ik me dat de bewoners en winkeliers veel overlast hadden van de vrouwen, hun pooiers en de hoerenlopers. Onder leiding van mijn slager hebben ze met een aantal potige mannen de straatprostitutie uit de buurt geslagen. Grootspraak? Geen idee, maar in 1969 werd er niet meer getippeld. Een paar jaar later vertrok de slager uit de straat. Hij had een zaak overgenomen in een winkelcentrum.

De oude slagerij is een fietsenstalling. Foto: Dik BinnendijkDe raamprostitutie bleef wel in de Bellamystraat. Op een van de adressen zat Rita voor het raam in een rood achtergrondschijnsel. Later kwam ook haar dochter in het bedrijf; dat werd me verteld. Rita was vrij mollig. Een enkele keer zagen we haar ook op straat. Spottend noemden we dat: “Rita wordt gelucht.” Meestal had ze zwart krullend haar, maar soms was ze hoog blond. Ik had geen contact met haar; ik durfde trouwens ook niet.

Schuin tegenover ons waren de bordelen van tante Kitty en haar zoon Siegfried. Zij lieten meisjes voor zich werken. Ik heb regelmatig mannen wat schichtig de trap af zien gaan. Tante Kitty zei ik gedag, maar daar bleef het ook bij.

Siegfried heb ik nooit gezien, maar ik ken zijn naam via Martin, die woonde boven het bordeel. Hij was een jaar of vijf ouder dan ik en had een hond. We hebben elkaar leren kennen bij het honden-uitlaten langs de Weerdsingel Oostzijde: hij de zijne, ik opoe’s poedel. Martin had meer contact met tante Kitty; misschien was ze ook zijn huisbazin. Hij kon smakelijk vertellen over het gebeuren onder hem, want hij kon meegenieten als het fout liep. Martin is na een paar jaar toch maar verhuisd.

Ik geloof dat de bordelen van tante Kitty en haar zoon al verdwenen waren voordat ik vertrok uit de Vogelenbuurt. Rita of haar opvolgster was er nog wel. Zelf heb ik weinig last gehad van die prostitutie, want ik woonde aan de achterkant van het huis. Aan het eind van de middag en ’s avonds werd het duidelijk drukker in de straat. Je zag dan mannen in hun auto’s een rondje rijden. Als ‘hun meissie’ niet vrij was, reden ze zeer snel door, een blokje om en dan zag je ze weer de straat inrijden.

Om de rijsnelheid in de Bellamystraat tegen te gaan heeft de gemeente twee of drie verkeersdrempels aangelegd. Wij noemden die toen de ‘hoerendrempels’. Deze naam gebruik ik nog steeds, maar ik denk dat niemand in de straat die naam nog kent, want alle bordelen daar zijn verdwenen. Al jaren is de Bellamystraat is een plek waar je graag woont.