Bijna zeventien jaar heeft Dik Binnendijk op Bellamystraat 11 bis in Utrecht gewoond in de Vogelenbuurt. Tot haar dood in 1976 woonde hij de eerste zeven jaar met z’n hospita, die door de hele buurt ‘opoe’ werd genoemd. Daarna werd het bovenhuis verbouwd tot kamerverhuur. In de (onregelmatig verschijnende) serie ‘Bellamytjes’ haalt hij herinneringen op uit die zeventien jaar Bellamystraat.

Dik Binnendijk – Op een paar sigaretten en wat trekjes van een joint na heb ik nooit gerookt. Ik vond het niet lekker en moest altijd hoesten na een paar teugen. Als iemand aandrong dan nam ik de sigaret wel aan met de waarschuwing: “Je bent hem wel kwijt, hoor!” En daarna brak ik de sigaret in drie stukjes en deed die in de asbak. Het was dan meteen de laatste keer dat ik een sigaret aangeboden kreeg.

In mijn huidige vriendenkring zitten geen rokers meer. Vroeger had ik die wel... maar ze zijn allemaal gestopt, roken nog maar zelden of we hebben nauwelijks of geen contact meer met elkaar. Dat realiseerde ik me weer toen ik onlangs ’s avonds na de maandelijkse Wijk C West buurtborrel een paar buurtgenoten op bezoek had. Het was gaan regenen. Omdat er in mijn huis niet gerookt mag worden, ging iedereen op een gegeven moment naar buiten om een peuk op te steken.

Het grappige was dat ik me niet meer kon herinneren of opoe zelf rookte. Wel weet ik dat - als ze bezoek had - regelmatig haar kamer blauw stond van de rook. Haar nicht - tante Leen – rookte wel. Maar over tante Leen een volgende keer meer.

Mijn vroegere overbuurmeisje Barbara van Bellamystraat 6 wist nog wel dat opoe altijd voor het raam zat te roken in haar stoel. “In die jaren was het nog heel gewoon dat kinderen erop uitgestuurd werden om sigaretten te halen. Zo heb ik regelmatig een pakje Pall Mall filter gehaald voor opoe. Keuze zat, want zowel als bij de Noorderbrug als bij de ‘Hopakkerbrug’ zat een sigarenwinkel.” Meestal kreeg een kind dan een dubbeltje of mocht voor dat bedrag iets kopen. Bijna altijd snoep, dus!

Bellamystraat 6. Foto: Dik Binnendijk

Zelf herinner ik me die sigarenwinkels daar niet meer. Wel weet ik dat bij de Noorderbrug de kleine Moons supermarkt was. Barbara ook: “Af en toe trakteerde opoe ons kinderrijke gezin. Dan mochten we bij Moons ijs halen dat verpakt was als een worst. Daar kon je plakken ijs vanaf snijden en tussen een wafeltje doen. Dat was echt lekker ijs hoor!”

Als opoe een kind wilde inschakelen om wat voor haar te doen, tikte ze op de ruit, maakte een ‘kom-kom’ gebaar en deed met het trektouw de voordeur open. Barbara’s moeder: “Eén van mijn kleinere jongens moest een keer de lege flessen voor haar wegbrengen naar de melkboer. Die waren niet schoongemaakt en stonken zelfs. De melkboer zei tegen hem: ‘Neem ze maar weer mee terug! Je moet ze eerst schoonmaken.’ Toen heb ik de flessen omgespoeld. Daarna kreeg opoe pas het statiegeld en gaf ze de kleine ook wat van dat geld van de flessen.”

Barbara: “Vanuit haar erker hield opoe alles in de gaten ook als wij kinderen op straat kattenkwaad uithaalden. Dan bonkte of klopte ze op de ramen en gebaarde dat we moesten ophouden..... Het was zelfs zo erg dat ze ook bij ons naar binnen keek. Ik weet nog een keer dat mijn twee broertjes en ik boven aan het keten waren... We hadden de matrassen van de bedden gehaald om er een hut mee te bouwen... En toen waarschuwde opoe mijn moeder...” “Zeker, dat deed ze,” vulde mijn vroegere overbuurvrouw aan. “Als onze kinderen op de slaapkamer speelden, gingen ze soms in de vensterbank staan... dan belde opoe bij ons aan, want ik geloof dat ze toen nog geen telefoon had. Dan zei ze: ‘Je mot die jongens van je in de gaten houden... die klimmen tegen de ramen op... en straks donderen ze naar beneden....’ Ze was nogal grof in haar mond. Maar... ik mocht haar wel, ja. Het was absoluut geen naar of vervelend mens!”

Volgende keer: Bellamytjes (12): Het emmertje van tante Leen.