Jeroen Wielaert - De Tour de France is een kwestie van cijfers, harde cijfers. Een Tourstart in Utrecht bedenken doe je met zijn tweeën. De Ronde vervolgens binnenhalen is het werk van een wisselend bezet kernteam van in totaal een man of tien en duurt elf jaar.

Ik kan dat uit eigen ervaring meedelen. De uitvoering van het wereldberoemde fietsevenement voor 198 renners is vervolgens het werk van 2500 Tourmakers. Voor die tijd komen enkele tientallen oud-coureurs opdagen voor de opening van de tentoonstelling over de geschiedenis van Nederland in de Tour in het Spoorwegmuseum. Daar is ook een fraaie eregalerij te zien met het totaal van de 241 Nederlanders die tot nu toe aan de Tour hebben meegedaan.

Afgelopen maandagavond was de eerste instructiebijeenkomst voor die Tourmakers, een grote groep enthousiaste vrijwilligers. Ze kregen informatie over wat hen te doen staat langs de route van 4 en 5 juli. Daarbij wordt vooral het onderdeel glimlachen een belangrijk onderdeel. Vooral naar boze bewoners die de Tour geen bal interesseert en die voor een gesloten hek komen te staan.

In een radioverslag hoorde ik het verhaal van een vrijwilliger die niet geïnteresseerd in het wielrennen, maar het gewoon leuk vinden om erbij te zijn. Dat zijn goeie krachten. Het is net als met die stewards die bij een grote voetbalwedstrijd met hun rug naar veld staan, om goed zicht te houden op het gespuis op te tribune. Niet dat dergelijk volk op de Tour afkomt, maar het wel goed om op ander verkeer dan langskomende wielrenners te letten.

De Tourmakers komen ook uit het buitenland. Er zijn er een stel bij die vorig jaar ook al langs de weg stonden bij The Grand Départ van Leeds en Yorkshire. Er heeft zichzelf een vrouw uit Australië aangemeld. Die wil er wel heel graag bij zijn, om de Tour te maken in Utrecht.

In essentie gaat het niet zonder de renners. Zij zijn de ware makers van de Tour, elk jaar weer. Het was leuk om afgelopen woensdag zoveel oude kanjers te zien in het Spoorwegmuseum. Natuurlijk was Jan Janssen er, als kopman van heel de Nederlandse geschiedenis. De oudste was Michel Stolker (81), de jongen uit Zuilen, die als enige heuse Utrechter aan de Tour heeft meegedaan, in 1956, 1957 en 1962. Nooit reed hij in het geel, maar zijn oude anekdotes zijn geweldig, net als het verhaal van zijn latere leven.

Op het Tourperron zag ik Jo de Roo, Peter Winnen, Gerrit Solleveld, Twan Poels, Erwin Nijboer, Eddy Bouwmans, Harm Ottenbros, Adrie van Houwelingen, Rob Harmeling. Ze waren allemaal in burgerkleding. Best vreemd – in de herinnering hebben ze allemaal een koersbroek aan.

Een paar waren er die ik niet herkende. De ouderdom had de jeugd van het gelaat gewist. Daarom moest ik vragen wie die twee mannen waren naast Ottenbros. Ze maakten zich bekend als Leen Poortvliet en Jan Serpenti. Ineens wist ik het weer: dat waren twee van  de jongens uit mijn plakboek van 1969. Geen grote vedetten met historisch resultaten, wel sterke knechten uit de Willem II-Gazelle-ploeg van de ook aanwezige Ton Vissers (92).

Met enige melancholie keek Poortvliet naar de eregalerij. Hij zei: ‘Een paar van die jongens zijn er niet meer.’

Het is waar: de harde, onvermijdelijke sterfjaren horen er ook bij. Voor de levenden des te meer plezier om te kunnen genieten van het Utrechtse Tourjaar 2015.