Raymond Taams - In zijn eigen familie had de IJzeren Man moeizame ervaringen met de generaties boven hem. Negenendertig was hij nu, en sinds twee jaar, nadat ook zijn laatste grootouder was gestorven, was hij ‘Superwees’. Deze status beviel hem uitstekend, de dingen gingen opeens een stuk vlotter.

Hij zag zichzelf nog zitten, daar in opa’s flat, drie dagen na de crematie van ma. Zij had zich de jaren ervoor uitgesloofd als mantelzorger voor haar vader, deze taak dreigde nu op de IJzeren Man neer te komen. Opa weigerde naar een verpleeghuis te gaan, waarop zijn kleinzoon reageerde met een verbeten: “Eerst mijn ouders met hun gejammer, en nu jij weer, ik ben het zat om de rotzooi van generaties boven mij op m’n bord te krijgen. Je gaat naar het verpleeghuis, punt uit.”

‘Misschien heb ik een dubieus karakter’, peinsde de IJzeren Man na de aanvaring in de bus onderweg naar huis. Aan de andere kant hadden de overdreven beperkingen die hem als kind werden opgelegd, hem doordrongen van wat macht betekende. Ja, de IJzeren Man was met een enorme machtshonger vertrokken uit het ouderlijk huis. Nu bezat hij de macht om opa met een pennenstreek achter de pincode van een gesloten afdeling op te bergen.

De volgende morgen zette hij zijn handtekening.

Lang leefde grootvader niet meer daarna. Tijdens de uitvaart sprak de IJzeren Man plechtige woorden, in de koffiekamer hielden hij en de andere aanwezigen elkaar na afloop voor dat het zo beter was. Zonder z’n dochter was opa toch niet meer gelukkig. De IJzeren Man wist dat dit slechts gedeeltelijk waar was. Tot het laatst had de man een enorme wil om te leven aan de dag gelegd, schaterend zware shag rokend met z’n vrienden tijdens het wekelijkse biljartuurtje waar hij per taxi werd heengebracht. 

Maar aan het begin van een IJzeren Eeuw was er simpelweg geen plek meer voor hem.