Het onlangs onthulde Joods monument voor de Holocaust is gemaakt door de Joodse kunstenaar Amiran Djanashvili. Fotograaf en journaliste Iris Tasseron heeft een fototentoonstelling in Het Spoorwegmuseum ingericht waarop het maakproces van het monument te zien is. 

Door Henk Roozeboom 

            Het monument staat voor de gedenkmuur met 1244 namen van Joden die in de Tweede Wereldoorlog vanuit het tegenwoordige Spoorwegmuseum zijn weggevoerd. Het gevoel van onveiligheid dat zij moeten hebben gehad en het gebukt gaan onder een voortdurende bedreiging kan Djanashvili zich invoelen.

            Hij woonde in Georgië ten tijde van het uiteenvallen van het Oostblok. Criminele bendes en milities trokken in Georgië de macht naar zich toe. Het geweld nam toe. Georgische Joden hadden het zwaar. Als gevolg van hun stereotiepe en hardnekkig veronderstelde rijkdom werden zij gekidnapt en gedood of tegen veel losgeld vrijgelaten.

            Moord en doodslag waren aan de orde van de dag. Kunstenaar Djanashvili heeft zelfs de lijken op straat zien liggen. Ook hij en zijn familie werden met de dood bedreigd. Er zat voor hem niets anders op dan te vluchten. Uiteindelijk kwam hij in Utrecht terecht waar hij zijn beroep als beeldend kunstenaar weer op kon pakken.

            “Pas op,” zegt hij met nadruk, “wat mij overkomen is, is absoluut niet te vergelijken met de Holocaust. Twee jaar lang heb ik aan het herdenkingsmonument gewerkt en iedere dag opnieuw,” hij pauzeert even en kijkt voor zich uit, “iedere dag weer, speelde het door mijn hoofd dat er dertienhonderd mensen naar het concentratiekamp zijn afgevoerd.”

             In de hoop dat nabestaanden, net als hij, troost kunnen vinden in het geloof, heeft hij in het monument Joodse, religieuze symbolen verwerkt. Daarvan valt de sjofar, een ramshoorn, het meest op. “Toch heeft dat, in de eerste plaats, een ambachtelijke reden,” verklaart hij. “Als beeldhouwer vind ik dat de sjofar een prachtige vorm heeft.”

            Vervolgens somt Djanashvili twee andere redenen op. Joden geloven dat wanneer de Messias uit de dood opstaat, hij op de sjofar zal blazen waardoor alle doden uit de dood zullen herrijzen. En dat de sjofar in het jubeljaar geblazen werd om de slaven hun vrijheid te geven.

            Voorts is op het voetstuk van de sjofar te zien hoe een voorganger de kaddish, een gebed ter ere van overledenen, zingt. Een gebed dat alleen gezongen mag worden in aanwezigheid van tien volwassen mannen, die de gebedsregels steeds met een ‘amen’ afsluiten. “Maar,” zegt de kunstenaar, “ik heb ze als gestalten verbeeld.”

            “Ik wilde geen baarden, ogen of lippen. Wel mensfiguren. De biddenden staan in de richting van Jeruzalem. Achter hen zie je slachtoffers. Zij staan in de richting van het voormalige Maliebaanstation.” Fotograaf en journaliste Iris Tasseron heeft een fototentoonstelling in Het Spoorwegmuseum ingericht waarop het maakproces van het monument te zien is.

             “Ik dacht, onnozele gans die ik was, dat het monument alleen voor joden was,” bekent Tasseron. Tijdensde opnames begon ik in te zien dat het monument voor alle Utrechters is. Om hun eraan te herinneren dat die verschrikkelijke deportaties ook in Utrecht plaatsvonden.”

De foto-expositie in Het Spoorwegmuseum is nog te zien tot en met zondag 6 december.