De bekende kapper, scheidsrechter (hij floot tot zijn 79e) en groot carnavalliefhebber Herman Servaas is overleden. Vorig jaar kreeg hij de mededeling dat hij ziek was en niet lang meer te leven. Hij is 89 jaar geworden. Hieronder een artikel van Servaas zelf dat hij in 2013 schreef voor het blad De Oud-Utrechter. 

Over zijn leven als kapper, klikhier, en kijk onderaan deze pagina naar het verslag van Ondiep TV. En over zijn scheidsrechtersactiviteiten vertelde hij nog niet zo lang geleden zijn verhaal aan de Utrechtse Sportkrant, klikhier. 

De Lauwerecht

Als zoon van een herenkapper heb ik mijn jeugd in hoofdzaak doorgebracht in de Lauwerecht en omstreken. Als net katholiek gezin werd ik nog dezelfde dag van m’n geboorte gedoopt in de St. Josephkerk aan de Draaiweg.

Ik kwam terecht op de fröbelschool waar de Zusters van Liefde de scepter zwaaiden. Trots was ik dat ik als jongetje van 5 jaar bruidegom mocht spelen en mijn bruid(je) was het meisje van Sibbing, haar voornaam zou ik niet meer weten. Als verwend jongetje weet ik nog wel dat ik nooit een ‘grote boodschap’ op school durfde te doen, totdat ik aan de diarree was, ja toen moest mijn moeder komen met schone kleren!

Van de fröbelschool naar de ‘grote’ school, waar de fraters van Tilburg de baas waren. Er waren in die tijd twee fraterscholen, de St. Gerardus Majella (Grave van Solmsstraat) en de St. Josephschool, deze laatste stond bekend als de ‘arme’ school. Daarnaast was ook een school alleen voor meisjes, de Mariaschool in de Van de Mondestraat.

Herman Servaas als ‘bruidegom’ met bruidje bij de Zusters van Liefde. Foto: fam. Servaas

In oorlogstijd ben ik lange tijd niet naar school geweest, de school werd gevorderd door de Duitsers. Mijn vader kreeg ook regelmatig Duitse militairen in de kapsalon die net als andere klanten gewoon op hun beurt moesten wachten. Dat pikten ze niet meer en geboden mijn vader naar hun hoofdkwartier te komen en ze daar te knippen, dat was in de fabriek van de bekende Benenkluif. Bevel is Bevel, en wilde mijn vader geen problemen krijgen kon hij het beste maar komen.

Na enige tijd vroegen ze aan mijn vader, breng je zoontje ook eens mee, kan hij (ik was 11 jaar) het haar opvegen. Deze Duitsers moesten dag en nacht de wacht houden bij de spoorbrug over de Vecht. Wij werden de beste maatjes en kregen regelmatig brood, roomboter en snoepjes mee. Er was een Duitser bij die heel erg zijn vrouw en enigste zoontje miste, toen ik een keer op zijn schoot zat zag ik toen de tranen in zijn ogen.

Als 12-jarig jochie ‘werkte’ ik ’s avonds veel bij Bakker De Raad bij ons schuin aan de overkant, voor mij een ‘leuke’ oorlogsperiode. Eten en drinken hadden wij genoeg en konden daardoor ook weer veel weggeven aan familie, vrienden en kennissen die het broerder hadden als wij.

Veel middenstandszaken en bedrijven waren gehuisvest in de Lauwerecht of daar net buiten. Zoals het melk-boter-kaas en eierwinkeltje van de familie Voorn waar 2 ons kaas tegen de buik aan met een groot mes werd afgesneden. De slagerij van Keesie en later Ton van Rijn. Keesie was een mooi charmeur, hij keek altijd de vrouwen diep in de ogen, maar wel gezellig.

De snoepwinkel van de familie Huizen was uiteraard zeer in trek bij de jeugd, daar kon je toen één toffee kopen of één veterdrop voor één cent. In het raamkozijn zat eens een klein gaatje en zo konden wij met een breinaald enkele snoepjes naar buiten halen, een leuke sport, maar duurde natuurlijk niet zo lang. Ook een familie Huijzen was er als fietsenzaak en die is er nog steeds.

Zo waren er ook twee winkels voor rookartikelen, de familie Van Leur en Flip Hoenkamp, ook wij verkochten rookartikelen. De familie Sibbing manufacturen, Sil van Beek de groentezaak en buiten onze zaak de herenkapsalons van familie Zandwijk en B. Agterberg (de laatste is nog steeds actief).

En dan niet te vergeten Café de Papegaai waardoor in die tijd door de arbeiders het eerste geld uit hun loonzakje werd gehaald en dan in de namiddag of avond dronken bij de kapsalon binnen kwamen. De vrouw kwam wel eens binnen om het huishoudgeld te halen, maar er was dan al aardig wat uit.

Naast de snoepwinkel van de familie Huijzen had mijn ome Kees Servaas een kruidenierswinkel die hij samen runde met zijn vrouw. Mijn oom had de bijnaam van de Ooievaar, hij was een slanke man en was collectant in de kerk, hij stond dus veel op één been, hij wilde de schaal nooit los laten.

Onze zaak was op nr. 57, onze buurman was de familie Langezaal die in de loop der jaren van alles heeft verkocht, van kleding tot fietsen op afbetaling. Zij hadden een mooie hond, een Lassie-hond, maar ook een mooie dochter, Beppie!

Herman Servaas