De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 89.

Louis Engelman - Zoals velen misschien nog weten heeft Utrecht een eigen geschiedenis met sociale achterblijvers. In 1924 werd de Stichting Volkswoningen opgericht, die gezinnen die als niet sociaal werden beoordeeld in speciale buurten plaatste.

De stichting had het beheer over vier complexen: het Houtplein, Ondiep XII (Hooipoort), Ondiep XIII en het Anthonieplein. Het betrof kleine huisjes met minimale voorzieningen. Begeleiders van de stichting hadden de taak om de bewoners op te voeden. Daarover rapporteerden ze aan de gemeente. Pas in 1975 is deze stichting opgeheven.

Naar zulke paternalistische toestanden gaan we hopelijk niet meer terug. Maar het probleem van wat de politici ‘de kloof’ noemen mag niet worden onderschat. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het boek ‘Het geluk van Limburg’ van journaliste Marcia Luyten. Zij nam daarin de huidige bevolking van Kerkrade onder de loep, waar de werkeloosheid hoog is, grote gezinnen in armoede leven en drugscriminaliteit hoogtij viert.

Luyten noemt deze generatie de ‘globaliseringsverliezers’. De groep kan volgens haar door hun lage opleiding slecht uit de voeten in de flexibele, hypercompetatieve mondiale economie’. De winst van de PVV in de verkiezingen van 2010 (36 procent van de stemmen) ziet zij als een ‘opstand’ tegen een maatschappij die te hoge eisen stelt.

Vergelijkbare ontwikkelingen zijn in Utrecht niet ondenkbaar. Want voor de lager opgeleiden zijn, in een stad met veel studenten zoals Utrecht, de kansen op een bepaald deel van de arbeidsmarkt ook niet groot. Denk daarbij aan de horeca. De Atlas voor Gemeenten en onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen hebben dat duidelijk waargenomen.

Zij constateerden dat er voor elke honderd hoogopgeleide instromers tien banen bij komen, voornamelijk in de vrijetijdssector met koffiebars, restaurants en culturele instellingen. Het zijn, volgens de onderzoekers, banen die prima kunnen worden vervuld door lager opgeleiden. Maar het zijn juist de studenten die deze posities als bijbaantje innemen om hun studiegeld aan te vullen.

In de competitie om deze werkplekken moeten de laagopgeleiden – vaak niet-westerse allochtonen zonder startkwalificatie – het afleggen tegen de studenten die erg bereid zijn om tijdelijk onder hun niveau te gaan werken. Het gevaar bestaat dat er daardoor een ‘onderklasse’ wordt gevormd die aan haar lot wordt overgelaten.

Programmaleider Josien Oudemans van de Utrechtse bibliotheek maakte eind vorig jaar bekend dat het aantal laag geletterden in Utrecht zo’n 13 procent van de bevolking bedraagt. ‘Zij kunnen geen bijsluiter lezen, begrijpen een schoolrapport van hun kind niet of lopen tegen problemen op bij brieven van de gemeente of de belastingdienst.’ Met taallessen probeert de bieb hierbij ondersteuning te geven. Die voorzien, aldus Oudemans, vooral in Overvecht in een grote behoefte.

Spekman
Voormalig PvdA-voorzitter en oud-wethouder van Utrecht Hans Spekman is nog steeds heel gevoelig voor deze achterstanden. Hij heeft persoonlijk ervaren hoe het voelt om deel uit te maken van de laagste sociale klasse. Zijn grootouders verdienden wat bij met mollen te vangen om van de gestroopte huiden tassen te maken. Zijn vader, timmerman en kippenfokker in Zevenhuizen, overleed al toen Hans 1 jaar oud was. Geld voor luxe was er eigenlijk nooit.

Hans Spekman

Het heeft zijn karakter en politieke opvattingen, zegt hij, gevormd. Als wethouder sociale zaken in Utrecht zorgde hij er daarom persoonlijk voor dat de in de ogen van velen de meest verachtelijke bevolkingsgroep – de totaal verslonsde druggebruikers in de tunnel van Hoog Catharijne – een menswaardig bestaan kregen. De credits daarvoor eist hij overigens niet voor zichzelf op. Die geeft hij ruimhartig aan Rob Kok van Leefbaar Utrecht. ‘Die kwam op het idee om die mensen in iedere wijk op te vangen.’

Maar Spekman was blij er als wethouder aan te hebben kunnen meewerken. En trots is hij nog steeds op de wijkbewoners die na gesprekken met hem bereid bleken ruimte voor oplossingen te scheppen in hun eigen omgeving. Zijn persoonlijke drijfveer vond hij in de dood van zijn eigen zusje dat aan drugs verslaafd was. ‘Ik kende de gevolgen van de verslaving dus van dichtbij.’

Hij vertelt met zijn vierjarige dochtertje een keer naar de ‘Tunnel’ onder Hoog Catharijne te zijn gegaan. ‘Daar durfde niemand meer te komen. De mensen sliepen daar in hun eigen poep en pies. Vrouwen werden misbruikt. Het was een afschuwelijke wereld.’

Spekman zag het als zijn opdracht om een menswaardiger leven voor ze te creëren. ‘Ik wilde ze weer ‘buren’ laten worden. Dus probeerde ik ze te huisvesten in ‘hostels’. Maar wel met een draagvlak in de buurt. Dat ging natuurlijk niet zonder slag of stoot. Mensen waren angstig en vroegen zich af of hun kind niet in een spuit zou trappen.’

Maar waar de wethouder indertijd het meest tegenaan liep was het wantrouwen naar het stadsbestuur. ‘Er bestond grote twijfel over de geloofwaardigheid, omdat ze op andere terreinen afspraken niet waren nagekomen.’

Uiteindelijk is het Spekman gelukt. Utrecht is daardoor niet alleen veiliger geworden – het aantal inbraken nam af - maar ook verdween de overvloed aan bedelende junks op straat. De oud-wethouder is er tevreden over. ‘Die verslaafden moesten zich ook weer mens kunnen voelen. En dat is gelukt. Ik was eens bij een begrafenis van iemand uit de ‘Tunnel’. Indertijd een uitgemergelde man. Maar na jaren in het hostel was hij flink aangekomen. Dat vond ik bijzonder. Hij is dik doodgegaan. Er is niks mooiers.’

Volgende deel: Utrechters worden ouder dan in andere steden