De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 72.

Louis Engelman - Utrecht is dus als sportstad niet zo heel belangrijk, mochten we in de vorige aflevering lezen. Maar hoe zit het dan met onze sporthelden? Onze betaald voetbalclub FC Utrecht?  De start van de Tour de France in 2015 en de actie om de Vuelta in 2019 hierheen te halen? En het EK-vrouwenvoetbal dat in juli in Utrecht plaatsvond? Hebben die de stad niet opgestoten in de vaart der volkeren? De eerlijkheid gebiedt te zeggen: niet echt.

Volgens sporthoogleraar Paul Verweel zit het kampioenschap van DOS in 1958 nog wel in het collectieve geheugen van de Utrechters gegrift, inclusief spits Tonnie van der Linden, maar daar is het wel zo’n beetje bij gebleven.
Zelfs voor een gigant als Anton Geesink (wereldkampioen judo in 1961 en 1965 en goud op de Olympische Spelen van 1964) heeft de stad minder blijvende waardering opgebracht, zegt hij. Het standbeeld naast de Jacobikerk ten spijt. Verweel: ‘Anton was lastig. Daarom hebben de Utrechters hem niet echt omarmd.’

Dat neemt niet weg dat de stad wel een reeks bekende sportmensen heeft voortgebracht. Op deze site herinnerde sportjournalist Ton de Ruiter er al eerder aan.
Naast Tonnie van der Linden en Anton Geesink kunnen we nog noemen: zwemmer Herman Willemse, atleet Rob Druppers, schaatser Jochem Uytdehaage. En natuurlijk de voetballers Willem van Hanegem (in Utrecht opgegroeid), Jan Wouters, Marco van Basten, Hans van Breukelen, John van Loen, Wesley Sneijder en Ibrahim Afellay.

Wielergangmaker Noppie Koch mag daarbij niet worden vergeten en uiteraard staat momenteel hardloopster Daphne Schippers hoog op de ranglijst.
Op de kwaliteiten van deze sporters en de prijzen die ze behaalden kunnen we terecht trots zijn, maar ook gezamenlijk kwalificeerden ze Utrecht er nog niet mee tot sportstad.

En FC Utrecht dan? Meermaals bekerwinnaar, constante speler in de eredivisie en verschillende keren deelnemer aan Europees voetbal. Nee, zegt Paul Verweel. Hij stelt dat de stad als geheel zich niet sterk verbonden voelt met FC Utrecht. Wel de harde kern.

‘We moeten accepteren dat Utrecht een kleine club blijft. Schei uit met opgeklopte verhalen, vermijd de grootheidswaanzin zoals bij Twente is gebeurd. Accepteer de context. Het is beter om te denken: ‘dat kleine clubje van ons doet het best goed’.

Bovendien mochten herhaalde reddingsacties van de gemeente om FC Utrecht niet financieel ten onder te laten gaan bij een deel van de bevolking niet op grote sympathie rekenen. Die gelden hadden immers ook aan andere zaken kunnen worden besteed.

Overigens vindt Verweel dat de gemeente de sport in Utrecht ruim voldoende support. ‘Kijk naar de geweldige accommodaties en vergelijk dat met 25 jaar geleden. Er is veel geïnvesteerd. De clubs zijn wat dat betreft meegegroeid met de rijkdom van de stad.’

De hoogleraar wijst er daarbij op dat de invoering van een beleidsregel door toenmalig wethouder Hans Spekman een grote rol heeft gespeeld. ‘Voorheen gingen de opbrengsten van grondverkopen van een club naar de gemeentekas. Spekman stelde voor om een deel van het geld dat werd verdiend aan woningbouw terug te laten vloeien naar de accommodaties van de clubs. Dat heeft heel gunstig gewerkt.’

De komst van de U-pas als onderdeel van de armoedebestrijding is volgens Verweel een ander element dat sterk heeft bijgedragen aan de groei van de clubs. ‘Daardoor konden kinderen de contributie betalen en sportkleding aanschaffen. Ook dat heeft gezorgd voor een grotere sportparticipatie. Het heeft de toegankelijkheid tot de clubs enorm vergroot.’

De hoogleraar onderbouwt dat met cijfers. ‘De deelname van autochtone jeugdleden is gegroeid van 70 naar 80 procent en bij de allochtonen zelfs van 40 naar 70 procent. Wel alleen bij de jongens, de meisjes lopen hierin nog wat achter. Maar als geheel kan je zeggen dat de sport hiermee veel te bieden heeft voor de sociale integratie.’

Verweel hoopt dat het stadsbestuur die sociale context niet uit het oog verliest. ‘Groepen moeten het gevoel kunnen houden mee te mogen doen in de welvaart van de stad. Dat moeten we niet alleen financieel bekijken. Neem nou zo’n club als Eminent Boys. Die heeft nog maar weinig elftallen. Toch moet je daarvan geen velden afpakken en hun bestaan onmogelijk maken. Die club is voor die mensen zó belangrijk. Dat te laten verdwijnen kan tot uitsluiting van groepen leiden. Dat mag niet gebeuren.’

Volgende deel: Utrecht hoort bij meest populaire steden