Jos Bours (1946) richtte in 1977 met een groep toneelmakers het Stut Theater op, dat samen met bewoners uit Utrechtse wijken toneel maakte over wat er in de buurten leefde. In 'Utrechtse toe(n)standen' kijkt hij terug op die jaren en de ‘gewone mensen’ die hij tegenkwam. Soms verbaast hij zich over het verschil tussen toen en nu. Dan weer vraagt hij zich af of er eigenlijk wel iets is veranderd. 

Rein en Theo (2).

Najaar 1978. Ik zie ze elke woensdagmiddag op de Bethlehemweg naar binnen gaan en - moeizaam soms - de trap oplopen naar de plek waar ze hun lotgenoten treffen: WAO'ers uit Pijlsweerd. Ze hebben oer-Hollandse namen: Hazendonk, Driehuis, Groenewoud, Kersbergen, Versteeg, Mersman, Van Putten, Viel, Tammer, Van Bergen.

Zo spreken ze elkaar ook aan: met de achternaam. In hun werkend leven waren ze boekbinder, betonwerker, bouwvakker, metaalbewerker, pijpfitter en fabrieksarbeider. Hun levens staan op de kop. Want als je thuis zit, omdat je ziek bent, dan komen de muren op je af, dan krijg je ruzie met je vrouw over de plek waar het asbakkie op tafel wel of niet moet staan en dan kun je je de gekste dingen in het hoofd halen.

“Ik heb wel eens gedacht: ik wou dat ik kapot was! Dan denk je bij je eigen: verdomme, wat is dat op deze wereld? Alles loopt tegen, je voelt je beroerd, je krijgt van niemand begrip, de bond doet niks voor je, die hebben hun klauwen aan hun lippen zitten. Wat moet ik nou met de rest van mijn leven? En wat me daarin heel goed heeft gedaan, dat is de WAO-groep in onze buurt. Dat is mijn redding geweest.”

WAO'ers uit Pijlsweerd en andere wijken laten van zich horen.

De WAO-groep van Pijlsweerd is een van de eerste in Utrecht. Ze zijn voortrekkers en laten overal van zich horen. Maar denk nou niet dat iedere WAO'er uit Pijlsweerd enthousiast naar de Bethlehemweg komt. Ja, voor het spreekuur: formuliertje laten invullen en dan… wegwezen. Want: “Ach, wat heb ik in zo’n groep te zoeken? Je hoort daar de ene beroerdigheid na de andere. En je hebt zelf beroerdigheid! Nee hoor, daar begin ik niet aan.”

Rein helpt met formulieren invullen op het WAO-spreekuur. Foto: archief Nieuws030

Maar de blijvers, die maken nieuwe dingen mee in zo’n groep. Al die stoere mannen, die de economie weer op de been hebben geholpen en als het tegenzat hun kop in de wind hebben gegooid, die altijd zeiden: niet lullen, maar poetsen, die kerels leren ineens dat je over je gevoelens van onmacht kunt praten.

Theo, die lasser bij Werkspoor was geweest, vertelt: “De eerste tijd was ik wat stil daar. De kat uit de boom kijken. Oortjes en ogen open. Je moet weer vertrouwen krijgen. Want vertrouwen doe je niemand meer dan. Ik vertrouw me eigen geeneens. Dan voel je dat je wordt opgenomen in zo’n club, je leert er een hoop, van Joke en Bas, die als maatschappelijk werkster en arts meedraaien en je hebt afleiding. Je zit niet alleen maar aan tafel te roken en te prakkezeren de hele dag. Je voelt je weer mens! En dan hoor je jezelf opeens praten over die persoonlijke dingen en dan denk je: hé, moet je mij horen!”`

Wij van de toneelgroep schuiven op zo’n middag aan, want we willen een toneelstuk maken over wat WAO'ers ervaren. Daarom willen we graag verhalen van hen horen en hen uitnodigen die ervaringen zelf samen met ons op de planken te brengen. En dat zij zélf spelen over wat ze hebben meegemaakt. Dat heeft een kracht en eigenheid, daar kan geen toneelspeler tegenop.

Nou, dat hebben we geweten. Man man! Hoe konden we nou op zo’n krankzinnig idee komen?

“Jochie, ik speult al de hele dag toneel!” zegt Theo. “In de WAO zitten is veel te ernstig om daar cabaret over te maken! Dan denken de mensen: die zit daar lollig te doen over míjn ellende.”

Rein laat een ander geluid horen: “We kunnen met zo’n stuk laten zien hoe het is om zo door artsen behandeld te worden. Als waarschuwing. En dat je alleen maar sámen een vuist kan maken. Want dat doet niemand anders voor je.”

Theo: “Nou, mijn zegen heb je, maar je bereikt er niks mee, volgens mij. Die WAO'ers zijn toch niet actief te krijgen!  En dacht je nou echt dat WAO'ers daar naar komen kijken?”

We vragen ze of ze dan in ieder geval willen komen vertellen, zodat we materiaal krijgen voor het stuk. Nou ja, goed. Ze zullen wel zien dan. Volgende week? Ja, volgende week. Ja, wie weet, kom ik. “Maar ik heb het hartstikke druk, hoor! Dus…”

Goed. We zullen zien, volgende week…