Utrechtse toe(n)standen is de rubriek van Jos Bours over de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw.

"Ik bewaar de loonstrookjes altijd. Ik heb vanmorgen gezien dat hij in 1977 net zoveel verdiende als nu (1985). Ik begrijp dat staken van de bond best en het is nodig ook, maar je hebt wel elke dag strop.

Soms lijkt het alsof dingen nauwelijks veranderen. Zo zullen lonen en zeker uitkeringen en pensioenen op dit moment ook niet hoger zijn dan zeven jaar geleden. Precies zo was het ook halverwege de jaren tachtig. Terwijl buitenshuis de mannen op de steiger de druk van de crisis voelden, hoorden we in de toneelgroepen hoe dit doorwerkte in de bouwvakkersgezinnen. Daar waren de klappen in 1983 al hard aangekomen toen lonen en uitkeringen werden verlaagd met drie procent.

Toen kwam de staking in 1985. Hoe reageerden de vrouwen daarop?

Annie: Bij Jan op zijn werk zijn ze met twaalf man. Zeven wilden niet staken, dus het gaat niet door, denk ik. En die andere vijf wisten het ook niet. Wij zijn er al honderd gulden in de week op achteruit gegaan, maar Jan praat daar nooit zo veel over. Hij zegt: ze zijn gek…  We wachten maar af wat er uitkomt. Je kan wel bovenop de kast gaan zitten, maar het helpt niks.

Jeanet: Die van mij is ook niet zo’n actiemens. Echt niet. Die gaat niet in z'n uppie staken, want dan wippen ze ‘m later toch op een mooie manier.

Vrouwen als Annie en Jeanet moesten bijna allemaal gaan werken om hun gezin te laten rondkomen. Als schoonmaakster, gezinsverzorgster of bejaardenhelpster zorgden ze voor het broodnodige extra in hun gezinnen. Maar het was slechtbetaald werk, weinig uitdagend, lichamelijk zwaar, met een lage status en veel mensen boven je. Ze konden er kleurrijk over vertellen in de buurttoneelgroepen en in talrijke scènes verbeeldden we hun ervaringen. 

Jeanet: Mijn broer, die moest wél leren van mijn vader. ‘Zorg dat je papieren haalt. Papieren, papieren!’ Maar hij wilde niet. Voor een meisje lag het allemaal anders. Ik verder leren? Nou, dat was er helemaal niet bij. Als je maar kon koken. Dus het is altijd hetzelfde waar wij in terechtkomen. Ze zeien: als werkster kom je overal terecht. Nou, het is het minste wat er is! Je moet gewoon je werk doen en verder je bek houwen.

Annie: Maar het heb ook zijn voordelen. Want hij wou nooit dat ík ging werken. Ik wilde heel graag, niet alleen vanwege het geld, maar ook om eens het huis uit te zijn. Maar nu móet het wel. Dan kan-ie eraan gewend raken. Hoe vangen we anders dat mindere geld op?

Jazeker, het was in die tijd de eer van de man dat hij –en niemand anders dan hij- zijn gezin onderhield. Dus de vrouw werken? Liever niet. En als het niet anders kon, waren er andere manieren om je als kerel te gedragen.

Dien:  Mijn man en kinderen zitten me wel eens te pesten. Dan zegt-ie: “Wie verdient hier de bik?” En dan roepen de kinderen in koor: “U, lieve pappie!” Dan zeg ik: ‘En mijn poen dan?’ ”Ah, dat is maar een kleinigheidje.’ En dan ik weer: ‘Nou, als ik voor hele dagen zou gaan werken, dan zou ik jou helemaal niet nodig hebben.’ En dan hij weer: “Ach, die wijven hebben het zo slecht. Het enige wat jullie willen is gaan ritten in de stad.” Maar dan zeg ik: “Wacht maar, als jij ook thuis komt te lopen, dan ben ik pleite hoor! Ik mot er niet aan denken dat jij de hele dag op m'n lip zit!”

Hetty: O ja, vreselijk. En het gekke is: dan ga je nog extra thuis blijven ook. Voor hém! Want anders is het: ‘Ga je weer weg?’ En als je thuiskomt: ‘Nou, je bent wel knap lang weggebleven, hoor!” Ik haastte me altijd een ongeluk als ik de deur uit was. Maar nou bekijkt-ie het maar! Daag!

Hoe dan ook, het was – zoals Annie al zei - een verhaal met twee kanten. Door te gaan werken doorbraken ze de sleur en de eenzaamheid van het huishouden en het bracht hen in contact met andere mensen. Waardoor ze opeens midden in de maatschappij stonden. En daar speelden toen heftige discussies over de rol van de vrouw. En daarvan ging menig hart toch sneller kloppen.

Daarover volgende week meer!

Jos Bours (1946) richtte in 1977 met een groep toneelmakers het Stut Theater op, dat samen met bewoners uit Utrechtse wijken toneel maakte over wat er in de buurten leeft. In 'Utrechtse toe(n)standen' kijkt hij terug op die jaren en de ‘gewone mensen’ die hij tegenkwam. Soms verbaast hij zich over het verschil tussen toen en nu. Dan weer vraagt hij zich af of er eigenlijk wel iets is veranderd.