Door Jim Terlingen

Februari 2020. De geboren-Utrechtse Iet Coenen-Van Woudenberg (89) mailt me omdat ze wil weten hoe ze struikelsteentjes kan regelen voor mensen die in haar geboortestraat woonden, de Tesselschadestraat. Ik verwijs haar naar stolpersteine.utrecht@gmail.com. Als ze daarna wat meer schrijft over de reden van haar wens, weet ik wat ik heb te doen: luisteren, opschrijven en uitzoeken. Begin maart 2020, nog vóór de coronatijd, sprak ik Iet in haar huis in Nieuwegein. 

“Ieder jaar rond de meidagen moet ik denken aan iets dat op mijn netvlies gebrand zit. Het gebeurde in de oorlog. Ik heette toen nog Ietje van Woudenberg en was 12 of 13 jaar oud. Ik woonde met mijn ouders op Tesselschadestraat 19 bis, in een bovenhuis in een zijstraat van de Croeselaan.

In mijn herinnering was het een zomerdag, ergens in de middag. Ik was thuis en mijn moeder stond in de huiskamer voor het raam. Ik merkte dat ze links aan de overkant iets zag en ik liep naar haar toe. Toen zag ik het ook: een overvalwagen, voor de winkel van slagerij Tesselschade op nummer 28. De slagerij was van familie Van der Werff. Ik ging wel eens met hun dochter Rita om.”

Maart 2020. De witte pui is van Tesselschadestraat 28, aan de linkerkant ervan de deur naar de bovenwoning, nummer 28 bis. Foto: J. Terlingen

“De deur links naast de winkel stond open. Daar kwamen toen twee volwassen mensen naar buiten. Ze droegen lange donkere kleding en hadden een meisje bij zich. Onder begeleiding van twee Duitsers in uniform stapten ze in de wagen. Ik zie het nog voor me: de ene Duitser had zijn wapen tegen zijn schouder; de andere in zijn hand.

Mijn moeder begon op dat moment te huilen. Ze wist wat dit betekende. Ze duwde me voor het raam weg. Ik had op dat moment geen benul. Ik kende de mensen niet. Ik kende iedereen in de straat, maar wie er boven de slager woonde, wist niemand. Later zeiden mijn ouders tegen me dat het joodse mensen waren.

Lang stonden we hier niet bij stil. Het dagelijks leven slokte verder onze aandacht op. Mijn broer zat bij ons ondergedoken om verder te ontkomen aan de Arbeitseinsatz en mijn vader luisterde geregeld met allerlei mannen op zolder naar de Engelse radio-uitzendingen. In de hongerwinter ben ik zelf nog door een katholieke organisatie naar Geesteren gebracht, in het oosten van het land.” 

Tot zover Iet.

Iet vertelt haar herinnering met grote nauwkeurigheid. Het is daarbij logisch dat een meisje de leeftijd van de volwassenen niet kan schatten. Maar tegelijk is het ook jammer, want het is helaas niet geheel duidelijk welke mensen zij heeft gezien.

Eerst wat feiten.

Volgens de gegevens uit het bevolkingsregister van eind 1941 wonen dan op het adres Tesselschadestraat 28 bis, boven de slager, twee joodse mensen: Jacob Israël Hodes (1870) en Hermine Flora Hodes-Heymann (1881). Ze zijn Duitse vluchtelingen die in de jaren dertig naar Nederland kwamen. In de zomer van 1942 zijn ze respectievelijk 71 jaar en 61 jaar oud.

Ze hebben een dochter, Bela Ilse, die al in de dertig is. Bela is getrouwd met de eveneens Duitse emigrant Bruno Imbach. Zij wonen eind 1941 in Amsterdam met twee kinderen (Marion en Daniela) op het Merwedeplein. Het gezin wordt tijdelijk beschermd voor deportatie door een ‘sperr’, omdat Bruno bij de Joodse Raad werkt.

Er zijn documenten van een ontruiming op Tesselschadestraat 28 bis.

In mei 1942 wordt op de Tesselschadestraat 28 bis in Utrecht het huisraad van Jacob en Hermine Hodes geïnventariseerd door de Nederlanders Corts en Wolff. Zo'n inventarisatie gebeurde niet zelden in aanwezigheid van de bewoners. In augustus 1942 worden de spullen daadwerkelijk weggehaald. Ook hier zijn documenten van. Het laatste formulier is ondertekend door Van Keulen en Hinse. (*) Belangrijk om te weten: bij het weghalen waren de bewoners altijd vertrokken.

(* zie reactie Ad van Liempt, onderaan dit atikel)

Deel van een document van de huisontruiming op Tesselschadestraat 28 bis

Detail op bovenstaand document: het pand was eigendom van Rijksen, wonende op de Amsterdamsestraatweg. A. J. Rijksen had vóór Van der Werff een slagerij op deze locatie.

Dan de belangrijke vraag: wie waren de mensen die Iet zag?
Eerste mogelijkheid.

Het meest voor de handliggende antwoord is: Jacob en Hermine Hodes. Dan is het dus een herinnering aan de zomer van 1942. Maar wie was het kind dan?

Hun dochter Bela had twee levende dochters, waarvan één in 1942 vijf jaar was: Marion Borchardt (1937). Zij is een kind uit haar eerste huwelijk (haar man overleed in 1938). Was het kind bij haar grootouders op dat moment?

Feit is dat Hermine in deze periode ook werkt voor de Joodse Raad en daardoor ‘gesperrt’ (beschermd). Dat zal de reden zijn dat Jacob en Hermine in de zomer van 1942 niet naar Westerbork worden vervoerd, maar naar Amsterdam. Ze gingen daar wonen op de Uiterwaardestraat 85. Dit zou betekenen dat Ietje getuige was van een deportatie van Utrecht naar Amsterdam. 

Op 20 juni 1943 houdt de ‘sperr’ van Jacob en Hermine overigens geen stand meer en komen ze in Westerbork terecht, evenals hun dochter, schoonzoon en kinderen. Allen komen ze daarna binnen een maand om in Sobibor.

Scan van de Joodse Raad-kaart van Jacob Israël Hodes. Daarop staat ook met potlood de transportdatum naar Sobibor geschreven: 6 juli 1943 Tr.

Zometeen mogelijkheid twee, maar eerst even iets tussendoor.

Ondanks dat hun laatste woningen echt in Amsterdam stonden, worden een aantal namen vermeld op het joods monument in Utrecht: die van Jacob, Hermine, Bela en Marion. Maar die van Bela’s man Bruno niet en ook niet die van hun andere dochter, Daniela.  

Dat is vreemd. Maar over de vele fouten in de namen op het monument in Utrecht heb ik al veel bericht, dus echt verbazend zijn de ongerijmdheden ook weer niet.

Dat geldt ook voor het feit dat op officiële documenten niet ‘Jacob Hodes’ staat (monument) maar ‘Jacob Israël Hodes’ en zijn geboortedatum daarop niet 16.11.1870 is (monument) maar 15.11.1870.

Deel van het namenmonument in Utrecht. Montage: J. Terlingen

Wie waren de mensen die Iet zag?
Tweede mogelijkheid.

De herinnering van Iet kan ook gaan om andere mensen, twee volwassenen en een kind, die bijvoorbeeld later stiekem ondergedoken waren op Tesselschadestraat 28 bis. Ik verzin maar wat. Maar deze optie is niet uit te sluiten.

Mogelijk weten nabestaanden van de benedenburen meer: slager Arie van der Werff (1886) en zijn zoon, die later eigenaar werd, Johannes van der Werff (1919). Die heb ik niet geprobeerd om op te sporen. Hopelijk lezen ze dit.

Op het moment dat ik dit schrijf, is er helaas dus geen zekerheid over wie Iet zag.

Tot slot

Er waren in maart 2020 (de pre-coronatijd in ons land) nog ongeveer 8500 Utrechters van 80 jaar en ouder (in heel Nederland 500.000). Hierbij een oproep aan alle Utrechters: bevraag de 80’er en 90’ers om je heen, schrijf hun verhalen op en ga op onderzoek uit!

Weet: de meeste archieven waar ik gebruik van gemaakt heb, zijn online in te zien:

> Joodse Raad-kaarten en meer:
https://arolsen-archives.org/en/search-explore/search-online-archive/

> Ontruimingsrapporten:
https://www.archieven.nl/nl/search-modonly?mivast=298&mizig=210&miadt=298&miaet=1&micode=093a&minr=917741&miview=inv2&milang=nl 

> Kamer van Koophandel-gegevens in Utrecht:
https://hetutrechtsarchief.nl/onderzoek/resultaten/archieven?mivast=39&mizig=161&miadt=39&milang=nl&mizk_alle=kamer&miview=ldt

-      

Reactie historicus Ad van Liempt:
Je noemt in je stuk Van Keulen en Hilse ambtenaren, maar ze waren in werkelijkheid verbonden aan de Hausraterfassungsstelle, onderdeel van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung, in Amsterdam. Dat waren geen ambtenaren, ze kregen een tijdelijk contract, en waren formeel in dienst van de LiRo, de Duitse roofbank Lippmann-Rosenthal. In augustus 1942, de maand die jij noemt, zijn ze als inventarisatoren belast met het vastleggen van de inboedels van woningen van waaruit joden worden gedwongen te vertrekken. Veel joden uit Utrecht en bijvoorbeeld Hilversum werden gedwongen naar Amsterdam te verhuizen.

Zowel Van Keulen als Hinse zijn later toegetreden tot de Colonne Henneicke. Dat was een afdeling van Hausraterfassung, die eerst op zoek moest naar verduisterd joods bezit, maar vanaf maart 1943 opdracht kreeg joden te arresteren, met 7,50 per arrestatie als premie. Beiden hebben tientallen, waarschijnlijk wel honderden joden gearresteerd. Hinse is tot de doodstraf veroordeeld maar kreeg uiteindelijk gratie. Van Keulen is een geval apart. Hij is gevlucht naar Duitsland en altijd uit handen van justitie gebleven. Hij werd in Amsterdam bij verstek ter dood veroordeeld. Die straf is altijd blijven staan, maar Van Keulen is nooit gevonden.


Reactie Jim Terlingen:

Een goeie verbetering en een mooie aanvulling van Van Liempt. Ik ging er onterecht vanuit dat de vier Nederlanders die worden genoemd op de documenten die te maken hebben met de huisontruimingen, allen ambtenaren waren van de Dienst Gemeentewerken van de gemeente Utrecht. Gemeentewerken werd namelijk daarvoor geregeld ingeschakeld en zij declareerden de kosten bij de Duitsers. Scans van documenten die dit bewijzen, heb ik in mijn bezit. De andere twee, Corts en Wolff, zouden nog steeds ambtenaren geweest kunnen zijn, maar dit heb ik simpelweg niet gecheckt. En dus heb ik het woord 'ambtenaren' bij alle vier weggehaald.

Hier een (deel van) een artikeltje over het proces tegen Hinse in 1948.

Het Parool, 24 september 1948 met het proces tegen Hinse.

  

Ook reageren? terlingenschrijft@kpnmail.nl
Zie ook: www.jimterlingen.nl