Utrechtse toe(n)standen is de rubriek van Jos Bours over de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw.   

“Het leukste vind ik dat je daar bij mekaar zit en praat over dingen waar je anders niet over praat. Langzaam, bij beetjes, de een na de ander gingen we die dingen van onszelf vrijgeven.

‘Oh, dat heb ik ook. En dát ook!’

En zo de een na de ander. Ah joh, wie dorst er nou zo te praten? Ook met je beste vriendin niet, hoor, want misschien dacht zij dan: ‘Daar deugt iets niet.’ En maar blijven meedraaien in die molen waar je nooit meer uitkomt.

We praten in de groep anders dan normaal. Niet van: “Problemen? Ah joh, dat gaat wel over.” Marlies vraagt altijd naar wat er áchter de dingen zit. En dan ga je echt praten en dat lucht op. Maar …ik ben daarna ook wel eens naar huis gegaan en dan dacht ik:

“O, wat heb ik nou toch gezegd en gedaan? Wat heb ik er allemaal uitgegooid? Waar ben ik toch mee bezig?” En dan denk ik: hoe kan ik nou zo wezen?”

En tegelijkertijd voel je dat het je goed doet. Vanochtend kon ik de hele wereld wel schieten en nu ik terugkom van de groep, voel ik me heel sterk en lekker. Je praat over de ellende, maar het blijft daar niet bij. Je gaat met die ellende iets doen. En dan geef je in een voorstelling door dat dat er allemaal is. Want de mensen willen eigenlijk graag weten wat er allemaal gebeurt. Maar niemand durft er voor uit te komen. Zo was het bij mij ook. Maar het is de waarheid en nog leuk om te zien ook.”

Wat begon als een lollig bedoeld zangkoortje (de schorre Heikrekels) ontwikkelde zich in de jaren tachtig tot een volwaardig programma Rozegeur en vuile was. Met korte speelstukjes en veel liedjes op bekende of minder bekende melodieën en een inhoud die uit hun dagelijks leven was geplukt.

Ook ik dacht als ik trouwen zou

dat ik daardoor vrijer was

Ik dacht toen meer aan rozegeur

dan aan vuile was

In de tachtiger jaren gaven ze met steeds meer zelfvertrouwen zo’n 90 voorstellingen in de stad, door het hele land, niet alleen voor vrouwen maar ook op ledenavonden van de Bouwbond FNV in de provincie. Voor mannen die hun eigen man hadden kunnen zijn.

En inderdaad: in het begin deden die bouwvakkers in de zaal ook wat lacherig, maar gaandeweg kregen en uitten ze steeds meer hun bewondering voor die ‘gekke stadswijven’ die de boel op stelten kwamen zetten. Na afloop kon het dan heel laat worden. Met veel dansen en nog meer bessenjenever. En opgewonden gepraat en gejoel in het busje terug naar huis.

Optreden van het Vrouwencabaret aan de Bethlehemweg. Foto: archief Nieuws030

“Je staat daar op de planken en dan zeg je dat dat er allemaal is, wat iedereen meemaakt, maar waar te weinig over gepraat wordt. En dan komen ze na afloop naar je toe en dan zeggen ze: o meid, dat heb ik ook! En dan denk ik: zie je wel: ik ben de enige niet! En dat geeft een gevoel, dat kende ik daarvóór helemaal niet. En dan klappen ze ook nog voor je! Dat komt omdat je het op een leuke manier brengt. Dat raakt ze.

Dat is ook het gekke van veel vrouwen uit het wijk: ze verklaren me dan wel voor gek dat ik meespeel, maar een andere keer zeggen ze weer: “Goh,  jij hebt het wel gezien, hoor. Bij jou zal ie de baas niet spelen.” Terwijl dat bij hun wél is. Dat is het rare: ze willen het en ze willen het niet. En die kerels van hun, daar krijg je ook nog van te horen dat jij die vrouwen zit op te stoken. ‘Jullie met die lesbische feministenclub!’ Terwijl die vrouwen mans genoeg zijn om zelf iets te gaan doen. Maar ja, als een vrouw dat al die jaren heeft laten gebeuren, dan komt dat hard aan bij die mannen.

Jos Bours (1946) richtte in 1977 met een groep toneelmakers het Stut Theater op, dat samen met bewoners uit Utrechtse wijken toneel maakte over wat er in de buurten leeft. In 'Utrechtse toe(n)standen' kijkt hij terug op die jaren en de ‘gewone mensen’ die hij tegenkwam. Soms verbaast hij zich over het verschil tussen toen en nu. Dan weer vraagt hij zich af of er eigenlijk wel iets is veranderd.