Willem Geijssen struint de Utrechtse straten af, op zoek naar Poëtische Straattaal. Dit keer:  Een klokgelui van woorden.

In de Tweede Wereldoorlog verdwenen Nederlandse kerkklokken op grote schaal in de ovens van de Duitse wapenindustrie. Veel van deze klokken waren honderden jaren oud en van monumentale waarde. Van de ruim vijftig 15e - en 16e eeuwse klokken die uit Utrecht werden afgevoerd kwamen er acht terug. Aan die acht klokken, gegoten door de vermaarde Utrechtse klokkengieter Jan Tolhuys (? - 1558), zit een bijzonder, literair verhaal.

 

spotprent op de klokkenroof.

 

Enige tijd geleden beklom ik tijdens de Kerkennacht de toren van de Buurkerk. Gids van dienst en lid van het Utrechts Klokkenluiders Gilde, Tommie Hendriks, hield een inspirerend betoog over de geschiedenis van de luidklokken en vertelde hoe de Duitsers vanaf 1942 kerkklokken naar Duitsland hadden afgevoerd om tot wapentuig om te smelten.   

De klokken waren onderverdeeld in vier categorieën:
Klokken met metaalwaarde hadden een A toebedeeld gekregen, klokken met historische waarde een B, klokken met een zekere kunstwaarde een C en die met een zeer hoge kunstwaarde een M (van Monument). Deze laatste waren veelal klokken uit de periode vóór 1500.

In het laatste jaar van de Tweede Wereldoorlog waren de Duitsers dusdanig aan het eind van hun krachten dat ze besloten ook de tot die tijd van afvoer gevrijwaarde klokken, gemerkt met een in witte verf geschilderde letter M af te voeren. De bevolking keek gelaten toe, in stilte denkend: wie met klokken schiet wint de oorlog niet. Het katholieke kerkbestuur, de bisschoppen en kardinaal De Jong, aartsbisschop van Utrecht, incluis, had zich weliswaar tegen afvoer verklaard, maar pleegde geen verzet toen de nood eenmaal aan de man kwam.

In totaal konden er landelijk 225 klokken worden gered. Stoere verhalen gaan rond hoe een visser uit Urk verhinderde dat de klokken naar Emden werden vervoerd. ‘Per ongeluk expres’ of niet, zijn schip ‘Hoop op Zegen’ liep op zandbank ‘De Vormt’ bij Urk, nog altijd bekend als een berucht punt onder watersporters. Een bergingsmaatschappij weigerde de klokken te bergen en constateerde niet te repareren scheuren in de romp, zodat de klokken noodgedwongen op enkele honderden meters van Urk het eind van de oorlog moesten afwachten. Brons kan goed tegen water, dus dat was geen bezwaar. 

Na de oorlog werden de klokken geborgen en kon ook de stad Utrecht opgelucht ademhalen: van de 53 monumentale klokken die uit Utrecht waren afgevoerd, keerden er 8 terug. Ter ere van dit heuglijke feit vroeg de Gemeente Utrecht enkele bekende dichters om voor elk van de teruggekeerde klokken een vers te schrijven.  

Klokverzen

Van die klokverzen wilde ik meer weten, dus ging ik op onderzoek uit. Op verzoek van de Gemeente hadden Jan Engelman en Chris Leeflang (van boekhandel Broese) zich belast met de keuze van de dichters. In eerste instantie werden hiervoor benaderd Geerten Gossaert, Martinus Nijhoff, Gabriël Smit, A. Roland Holst en Bertus Aafjes.  Even werd nog gedacht aan Ed. Hoornik, maar die werd direct al voor dit doel minder geschikt geacht - waarom wordt nergens vermeld. Geerten Gossaert verdween om onduidelijke redenen ook vrijwel direct uit beeld en in een later stadium viel Gabriël Smit af vanwege bezwaren tegen diens correspondentschap voor de Cultuurkamer volgens uitspraak van de Eereraad voor de  Letterkunde. De Gemeente informeerde daarna nog bij Professor Donkersloot of er bezwaren tegen de overgeblevenen waren en dat bleek niet het geval. Dus konden Nijhoff, Aafjes en Roland Holst aan de slag. Engelman zelf had al twee in de bezettingstijd gemaakte teksten klaar en begon direct met een derde. 

Toch liep het allemaal niet zo vlot als bedoeld. Bertus Aafjes, in die tijd erg druk met schrijven voor toneel moest herhaaldelijk tot spoed worden gemaand. Uiteindelijk kwam hij met de volgende regels voor de Jesus-Maria-Johannesklok van Gerrit van Wou uit 1506 in de Geertekerk:

In Engelmans handschrift

Jezus Maria Johannes geheeten,

wens ik wie mij hooren, een rein geweten;

dat zij den oorlog mogen vergeten;

hun oude en toekomstige veeten.

Maar om onduidelijke redenen werd uiteindelijk niet voor deze tekst gekozen. Mogelijk was Aafjes er zelf niet helemaal tevreden over. Volgens zijn biograaf Rob Molin was Aafjes in deze tijd zowel psychisch als fysiek niet helemaal in orde. Hoe het ook zij, zijn naam wordt in ieder geval in de ongedrukte bronnen van het Archief doorgehaald en vervangen door J.C.Bloem.

Vervanging van Aafjes’ bijdrage

Op J.C.Bloem werd dus pas in een betrekkelijk laat stadium een beroep gedaan. Maar het leidde wel tot de enige tastbare Utrechtse inscriptie op de Jesus-Maria-Johannesklok:

(In Engelmans handschrift)

Weer in mijn Utrechtse toren gekeerd,

niet door de smeltkroes der Hunnen gedeerd

klinke mijn stem voor altijd als weleer

Jezus Maria Johannes ter eer.

 

Klok Jesus Maria Johannes. Foto: Tommie Hendriks

Jan Engelman, A. Roland Holst en Martinus Nijhoff leverden de teksten voor de Grote Maria (1534), de Waakklok alias de Salvator (1541), de Michiel (1542) en de Andreas (1556) in de Buurkerk, allemaal gegoten door de Utrechtse klokkengieter Jan Tolhuys (geboortedatum onbekend, overleden in 1558). Voor de Grote Maria dichtte Engelman:

(In Engelmans handschrift)

 Vier eeuwen zong ik in Maria’s naam

De vijand vond mij voor zijn dienst bekwaam

Door God’s gericht niet in den kroes ontbonden

Gons ik voor vriend en vijand van haar faam.

En voor de Waakklok:

(In Engelmans handschrift)

 Verlosser en verloste samen

Smeek den verlosser uit ons name:

Verlos ons van den kwade.

Amen.

Nijhoff dichtte ter ere van de terugkeer van de Andreas:

Mij bracht de macht der duisternis

De wapensmidse binnen

Gered getuig ik dat er is

In Jezus overwinnen.

(In Engelmans handschrift)

De regels van Roland Holst voor de Michiel vormen een verhaal apart. Ik kom daar zo op terug.

Inscripties  

De vraag is natuurlijk waarom deze regels van Engelman en Nijhoff niet daadwerkelijk in de klokken zijn gegraveerd? Hoewel in de ongedrukte bronnen van het Utrechtse Archief vele documenten over deze plannen te vinden zijn, met name brieven van de Gemeente Utrecht aan Jan Engelman en omgekeerd, is deze vraag lastig te beantwoorden. Gebrek aan financiële middelen gedurende de wederopbouw zal wellicht een rol hebben gespeeld en ongetwijfeld zal men ook genoeg andere zaken aan het hoofd hebben gehad.  

   Wat de klokken zelf betreft: de Grote en de Kleine Maria en de Andreas kregen een tijdelijke plek in de Jacobikerk en de Waakklok in de Nicolaaskerk, waar hij tot 1997 dienst heeft gedaan als kerkklok. Moet nog worden vermeld dat de Grote Maria na de oorlog zwaar was beschadigd, zelfs gescheurd en daarom voor langere tijd voor reparatie in het Groningse Heiligerlee moest verblijven. Pas in 2001-02 keerden de klokken definitief terug in de Buurkerk. Dat wil zeggen, met uitzondering van de Michiel.  

(In Engelmans handschrift) 

De Michiel werd door de Gemeente Utrecht in januari 1947 aan de gemeente Wageningen geschonken, die sinds de slag om de Grebbeberg zonder klok  zat. In augustus van dat jaar werd de klok opgeleverd, voorzien van een door A. Roland Holst geschreven inscriptie.

Welhaast vond ik den dood in ’t hol van d’ergsten draak,

Die ooit nog uit de hel ter wereld werd geboren.

Doch, levend teruggekeerd, gered door hemel’s wraak,

Roep ik voortaan God’s lof uit Wageningen’s toren. 

Het zou nog tot 1954 duren voor de tijdens de oorlog vernietigde toren van de Grote kerk was herbouwd en de klok daar kon worden opgehangen. Op 4 juni van dat jaar werd de kerktoren feestelijk in gebruik genomen.

(Foto Boudewijn zwart, beiaardier Wageningen)

Voor wie het weten wil: er werd in eerste instantie 600 gulden voor de dichters door de Gemeente Utrecht begroot (op een totaalbedrag van fl. 4.250,-  goed te doen) en uiteindelijk via Engelman 400 gulden daadwerkelijk verdeeld onder de dichters die een product hadden geleverd. De man 100 gulden dus

In 2004 werd op initiatief van het Utrechts Klokkenluiders Gilde, dat toen 25 jaar bestond, een nieuwe klok gegoten voor de Buurkerk. Op 11 november van dat jaar werd de klok met de naam Bertken in gebruik genomen. De klok is uiteraard genoemd naar Berta Jacobsdr., genaamd suster Bertken (1427-1514), die 57 jaar lang (van 1457 tot 1514) zat ingemetseld in een kluis tegen de buitenmuur van het koor van de Buurkerk, nu ter hoogte van Choorstraat 25-27, waar ook een gedenksteen ligt. De Utrechtse dichteres Harriët Teijen (1970) schreef een gedicht dat als inscriptie in de klok kwam:

Bertken luijdt mijn naam

Mijn Buur steeds toegewijd

Mijn stem in brons gevangen

Hier gekluisterd voor altijd  

(Dit artikel verscheen eerder in De Utrechtse Boekhouder, tijdschrift voor Utrechts literair erfgoed, nummer 8, december 2013)