Door Peter Oostveen - Het muziekpaleis Tivoli/Vredenburg bestaat 5 jaar, de grote zaal van Vredenburg zelfs 40 jaar. Om dat te vieren staat het Muziekpaleis van 24 t/m 27 januari in het teken van een gevarieerd muziekfeest. Punkicoon Patti Smith komt speciaal hiervoor diverse optredens doen.

Ik heb er van begin af aan tientallen optredens meegemaakt. Alle zalen die het complex telt heb ik diverse keren bezocht. Ik zal over het Muziekpaleis niets onaardigs zeggen. De voorzieningen zijn goed, het jonge personeel is vriendelijk, behulpzaam, doet haar stinkende best het de bezoekers naar de zin te maken.

Ik zal nooit vergeten dat in mei 2016 een stagemanager de toerkaravaan van Mark Lanegan na een optreden stil liet zetten nadat ik er thuis achter kwam dat van een gelimiteerde dubbel LP die ik bij de merchandise gekocht had de tweede plaat ontbrak. Een dag later kon ik het verloren gewaande kleinood bij de receptie ophalen. Hulde in het kwadraat voor zoveel service.

Kortom, het Muziekpaleis begint tot op zekere hoogte te wennen. Maar, dat je ergens aan went wil nog niet zeggen dat je ’t ook liefdevol omarmt. Daar is meer voor nodig.

Waar ik van begin af aan niet aan heb kunnen wennen is de alom vertegenwoordigde beveiliging. Wederom, ook hierover geen kwaad woord. Ga er maar aan staan in deze tijd, verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van grote groepen mensen. Je moet met alles rekening houden, in het minste geval met zakkenrollers, in het ergste geval met terroristen.

BEVEILIGING IN HET OUDE TIVOLI

Maar, gek genoeg, als ik terug denk aan het oude Tivoli aan de Oudegracht, dan herinner ik mij en koester ik nog het meest juist het ontbreken van beveiliging.

Natuurlijk, in de jaren 80 en 90 beschikte Tivoli over portiers en later werden daar mondjesmaat ook beveiligers aan toegevoegd. Maar, ik kwam er achter dat deze beveiliging met name na een optreden nauwelijks oog had voor de route tussen de zaal en de backstage-ruimten.

Na een optreden, als de adrenaline nog door je lijf gierde en je overmoed van alcohol doordrenkt was, kon je het er gewoon op wagen: terwijl de roadies bezig waren het podium af te breken, klom je nonchalant op het podium, je trok je meest onschuldige gezicht en met sacrale tred daalde je af naar de krochten van Tivoli, de heilige vertrekken waar de goden en godinnen van die avond zich ophielden. Eenmaal backstage werd je nooit gevraagd wie je was of wat je daar deed.

BACKSTAGE

En zo werd ik door de Australische garagerockers van The Beasts of Bourbon als een verloren zoon liefdevol deelgenoot gemaakt van hun helse drankorgie. Een duivelse seance van een ordeloosheid die mij voor het mysterie stelde hoe deze mannen in hemelsnaam, wat het toerschema voorschreef, binnen de daaropvolgende 24 uur zouden gaan optreden op Pukkelpop in België en in De Vlerk in Rotterdam.

Echter, die avond erop, backstage in De Vlerk, bleken ze die missie probleemloos te kunnen volbrengen: geen spoortje metaalmoeheid, sterker nog, zonder een soundcheck werd De Vlerk die avond door The Beasts compleet aan flarden gereten, missie volbracht. 

Gun Club gitarist Kid Congo Powers was verguld door mijn onaangekondigde bezoek. Zijn broodheer zanger Jeffrey Lee Pierce lag na zijn zoveelste afkick poging verkreukeld in de hoek en was niet in de stemming voor een afterparty. Dan maar een feestje met die “verdwaalde fan”.

Regelmatig waren de backstage-feestjes bronnen van “niet na te komen afspraken en beloften”. Zo ben ik nog altijd in afwachting van een stapel cassettebanden met live-opnamen van de Schotse band Primevals. Mijn zorgvuldig op een papiertje geschreven contactgegevens zullen wel tijdens een bezoek aan een wasserette door het riool zijn gespoeld.

Maar al te vaak waren mijn bezoekjes ook compleet surrealistisch. Diep in de nacht met een verdoofde kop op bezoek bij de excentrieke Genesis P. Orridge van Psychic TV in de wetenschap dat slechts een paar uurtjes later de wekker ongenadig de aftrap zou geven voor een zwaar oververmoeide werkdag.

BLOOD ON THE SADDLE

In die jaren ben ik nog nooit met zoveel egards behandeld als door de Amerikaanse cowpunkers van Blood on the Saddle. Toen ik hun kleedkamer betrad werd de rode loper nog net niet voor me uitgerold, maar het was glashelder dat ze vol verwachting en reikhalzend naar mijn komst hadden uitgekeken.

Voorman Greg Davis maakte onmiddellijk plaats voor me en uit alle hoeken en gaten werden me alcoholische versnaperingen aangereikt. Handen werden hartelijk geschud, armen joviaal om mijn schouders geslagen. Dit warme bad bracht me in verlegenheid, waar had ik deze overweldigende ontvangst aan te danken? De alcohol van eerder die avond stroomde als een zoet levenselixer kolkend door m’n lijf. Ik werd omringd door een kluwen van rock en roll euforie.

De Amerikaanse bluesband The Red Devils had die avond ook op een besloten feest in Tivoli gespeeld. Diverse leden van die band voegden zich toe aan ons gezelschap. Enkele leden van deze Red Devils hadden kort daarvoor opnamen gemaakt met Johnny Cash. Mooie, heroïsche, verhalen vulden de ruimte. Flessen gingen van hand tot hand, nicotinedampen stegen op, stinkende lichamen, zweet en condens dropen van de muren. Utrecht was die avond, om met Guns & Roses te spreken, “Paradise City”.

De kakofonie, uitputting van de werkweek en de alcohol maakte dat ik langzaam aan in mijn eigen bubbel wegzakte. Het was een mooie nacht bedacht ik me.

Maar, zoals met zoete dromen vaker het geval is, ze kunnen ruw verstoord worden. Een medewerkster van Tivoli kwam vragen of we het pand wilden verlaten, ze wilden de boel afsluiten. Ach ja, ik vond ’t best ook, ’t was mooi geweest, tijd om te gaan pitten.

Terwijl mijn verdoofde lichaam omhoog probeerde te komen, hoorde ik Greg Davis tegen de medewerkster zeggen: “Okay, that’s allright, Peter will take care of our payment and take us to the hotel”. Terwijl ik door m’n troebele blik de ruimte om me heen opnam drongen de zojuist uitgesproken woorden langzaam maar zeker tot me door: “Peter.... payment..., hotel???”. Ik probeerde rustig te blijven, voor mezelf dingen op een rijtje te zetten, mijn gedachten te ordenen.

Ondanks mijn deplorabele toestand werd het me ontnuchterend duidelijk, pijnlijk duidelijk. Deze mannen was door het boekingskantoor een toermanager in het vooruitzicht gesteld en nu dachten ze al de hele tijd dat ik de inlossing hiervan was. Beelden van rockparodie Spinal Tap, beelden van Banana Split trokken over m’n netvlies.

Maar helaas, op deze plek en dit onmenselijke tijdstip zou geen Ralph Inbar ten tonele gaan verschijnen om mij luchtigjes uit mijn benarde situatie te helpen.

Hoe in hemelsnaam dit misverstand uit de wereld te helpen? Wat moest ik met deze situatie aanvangen? Van het verzorgen van een betaling kon geen sprake zijn. Slaapplaatsen had ik ze ook niet te bieden. Mijn tweekamer-appartement op Lunetten hing al van elastiekjes en plakbandjes aan elkaar. Na het bezoek van deze bende zou van mijn huis nog slechts een ruïne resteren. Over logeerbedden beschikte ik ook niet. Nee, dat ging ’t allemaal niet worden. De Tivoli-medewerkster maakte aanstalten ons uitgeleide te doen. De bandleden sprokkelden hun bagage en instrumenten bij elkaar. Ondertussen keek iedereen vol verwachting in mijn richting.

Het angstzweet brak me uit, m’n hart bonkte in m’n keel, ik kon nauwelijks meer op m’n poten staan, was bek- en bekaf en wilde alleen nog maar naar m’n bed. In een reflex maakte ik aanstalten nog even langs de plee te lopen. Eenmaal uit het zicht van iedereen trok ik een sprint naar de uitgang en van daaruit naar m’n fiets. Slot los, standaard in, de vers gevallen sneeuw knarste onder m’n banden en met de staart tussen de benen verdween deze laffe duivel in de ijzige nacht. Een verdwaalde Amerikaanse band in onwetendheid achterlatend. Halverwege de route, ter hoogte van het Bokkenbuurtje, meende ik hun gescheld en verwensingen nog te kunnen horen nagalmen. Eenmaal thuis kroop ik van de voordeur rechtstreeks m’n bed in en viel in een diepe slaap.

Die ochtend erop ontwaakte ik met een bonkende kop, een droge bek, verkrampte spieren en m’n stinkende kleren nog aan. Ik strompelde uit bed en deed de lamellen open. Het vroor flink en het winkelcentrum van Lunetten was bedekt onder een maagdelijk pak sneeuw. Mijn buurtje lag er nog sereen en verstild bij. Ik dacht terug aan de afgelopen nacht... was dat allemaal echt gebeurd... was het een droom geweest... had de band een zieke grap met me uitgehaald en zaten ze zich nu in een warm hotel bij het ontbijt kapot te lachen??? Nee, afgelopen nacht was geen droom geweest. Ik zag mijn fiets buiten tegen de lantaarnpaal staan. Op onverklaarbare wijze was mijn fiets vrij gebleven van sneeuw, geen vlokje lag erop. Nee, ik had ’t allemaal niet gedroomd. Er zat toch echt bloed op mijn zadel...

HET MUZIEKPALEIS

Tegenwoordig, na optredens in het Muziekpaleis, Tindersticks, Little Steven, Mark Lanegan, Jon Spencer, speur ik vanuit mijn ooghoeken het podium nog wel eens af. Zijn er onbewaakte momenten, zie ik gaten in de beveiliging? Zal ik mijn “oude kunstje” nog eens herhalen? Nee hoor, als ik links en rechts van het podium de bewakers over de zaal zie regeren, dan zakt de moed me bij voorbaat in de schoenen.

Zoals gezegd, over het Muziekpaleis uit mijn mond geen kwaad woord, maar voor mij blijft ’t gebouw voelen zoals het er ook uit ziet, als een “onneembare vesting”.

                  

(bovenstaand verhaal is, naast een ode aan het oude Tivoli, ook een eerbetoon aan Brian Hooper en Spencer P. Jones, respectievelijk bassist en gitarist van The Beasts of Bourbon, zij overleden beiden in 2018, de Beasts of Bourbon speelden voor het laatst in Tivoli in de zomer van 2007)