In 1967 ging Dik Binnendijk in Utrecht biologie studeren. Twee jaar later kwam hij ook echt in de Domstad wonen. De universiteit was toen nog bijna volledig gevestigd in panden in de stad. In de onregelmatig verschijnende serie ‘Utregdikkies’ schrijft Dik over persoonlijke herinneringen die gekoppeld zijn aan straten, buurten, gebouwen, gebeurtenissen, mensen en dieren in de stad.
     

“Krengen, waar komen jullie toch allemaal vandaan? Pleur op!” Zo’n twintig fruitvliegjes schieten uit de vuilnisbak in mijn keuken omhoog. Ze zijn dol op zoet, rottend, overrijp fruit en rottende of beschimmelde groenten. Bij een warme zomer weten ze je huis goed te vinden. Je ziet ze ook vaak in cafés en restaurants, waar niet echt alle hoekjes goed schoongemaakt worden. Ze zijn namelijk ook gek op restjes alcohol, vruchtensap of frisdrank.

Wereldwijd zijn er zo’n 3000 verschillende soorten fruitvliegen, waarvan er ongeveer 50 in Nederland rondvliegen. De meest bekende en meest voorkomende in ons land is de bananenvlieg ook wel ‘de gewone fruitvlieg’ genoemd. De wetenschappelijke naam is Drosophila melanogaster (D. melanogaster).

En zo noem ik ze ook, meestal afgekort tot Drosophila’s. Op zich is dat ook niet juist want er zijn 27 verschillende Drosophila-soorten in ons land. Enkele soorten: D. funebris (azijnvlieg), D. hydei en D. suzukii. De laatste - de Suzuki-fruitvlieg - is een plaaginsect voor de ‘zachte fruitteelt’ en kan de aardbei, framboos, kers en druif aantasten.

Het vliegje is 3 tot 4 mm groot, heeft rode ogen en is lichtbruin gekleurd. De D. melanogaster-mannetjes hebben op hun achterlijf een zwarte vlek; vrouwtjes niet. Zo kun je ze goed onderscheiden. 24 uur na de paring kan een bevrucht vrouwtje 400 tot 500 eitjes leggen in het rottend fruit. Binnen 11 dagen heb je een complete, nieuwe generatie aan fruitvliegen.

Door die snelle voorplanting, de relatief eenvoudige genetische manipulatie en ook een hoge mate van genetische overeenkomst met mensen is de Drosophila een favoriet proefdier om allerlei erfelijke principes te onderzoeken. Je hebt gewoon snel resultaat.  

Twee parende Drosophila’s; linksboven een D. melanogaster-mannetje. Foto: TheAlphaWolf / Wikipedia / Wikimedia Commons

Uithof
Ik ken Drosophila melanogaster maar al te goed, want ik heb die fruitvliegen zelf gekweekt tijdens mijn studie biologie. Bovendien ben ik drie of vier jaar student-assistent geweest bij het practicum Genetica. Mijn taak was om jongerejaars biologiestudenten te helpen bij hun experimenten met onder meer die fruitvlieg. Dat gebeurde in het Provisorium, een houten noodgebouw op de Uithof, waarin vanaf 1964 de vakgroep Biologie allerlei practica gaf.  

Voor mijn hoofdvak Populatiegenetica heb ik begin jaren zeventig zelfs fruitvliegen in de natuur gevangen. Ik moest onderzoeken of je kon aantonen of Drosophila’s opgegroeid waren in een schoon of in een vervuild gebied. Dat zou je kunnen zien aan de vrijgekomen stofjes als je de vlieg fijnstampt. Het was de theorie van geneticaprofessor Wim Scharloo. Het mooie zou zijn dat je aan de hand van een paar van zulke vliegen zou kunnen zeggen of een (natuur)gebied schoon of vervuild is.  

Voor de vliegenvangst had ik vier plastic bloempotten met rottend fruit neergezet in ‘schoon’ bosrijk gebied. Twee potten stonden in Amelisweerd en twee op het landgoed Bornia tussen Zeist en Austerlitz. In een fruitboomgaard bij Tull en ’t Waal waren er ook twee potten. Daar werd met pesticiden gespoten. Fruittelers praten liever over gewasbeschermingsmiddelen. In ieder geval was dat daar een vervuild gebied. 

Je kunt het beste Drosophila’s vangen als het gaat schemeren. Elke droge en windstille namiddag ging ik op de brommer naar een pottengebied met achterop een bakje rammelende flesjes. De brommer was van mijn ouders. Mijn broers Wim en Henk denken dat het een Sparta was.  

Ik had ook een fijnmazig vlindernet en een zaklamp bij me. De truc was om snel het vlindernet over de pot te mikken. Daarna hield ik de punt van het net omhoog en bescheen die met mijn zaklamp. Drosophila’s komen naar het licht toe en zo kon ik ze uiteindelijk vangen in een flesje. 

Fruitvliegkweekflesjes en -kweekkooien in klimaatkast. Foto: Dik Binnendijk (1972)

Terug op het Genetisch Instituut aan de Opaalweg verdoofde ik de vliegen met ether. Elk vrouwtje deed ik in een apart kweekflesje en die flesjes zette ik in de klimaatkamer met een temperatuur van pakweg 30 oC. En ik hoopte dat het vrouwtje bevrucht was. 

Scharloo’ s theorie heb ik nooit kunnen bewijzen, want uiteindelijk heb ik maar één fruitvliegvolk gekregen van oermoeder Amelisweerd Pot 1. De reden was, dat ik in oktober pas ben begonnen met vliegen vangen. Op zich geen probleem als het maar warm blijft. Alleen toen niet... het ging snel vriezen. Tja, dan vang je geen fruitvliegen meer in de natuur. 

Tips
Ook last van fruitvliegen in huis? Zorg ervoor dat overrijp en rottend fruit, uien, groenten of aardappelen binnen een week het huis uit zijn. Je hebt dan nog een marge van een paar dagen voordat je een nieuwe populatie aan Drosophila’s in huis hebt. Dat geef je meer zekerheid dan de trucjes die ik op internet vond.  

“De vliegjes houden niet van de geur van basilicum, dille of salie. Of leg wat kruidnagels, knoflook of takjes lavendel tussen het fruit: ook die geur vinden ze vies. Zet ramen of deuren tegen elkaar open: fruitvliegjes houden niet van tocht.”

Als de temperatuur buiten weer ruim onder de tien graden zakt, zie je dat ‘fruitvlieg-tuig’ nauwelijks meer, tenzij je het binnen constant lekker warm stookt. En je een rottend fruitje over het hoofd hebt gezien of je lege bierflesjes en wijnflessen niet hebt nagespoeld. De (bevruchte) fruitvliegvrouwtjes weten daar wel raad mee.
   

Utregdikkie (9) zal gaan over het voormalig Genetisch Instituut aan de Opaalweg.