Max – tuinfeuilleton, aflevering 1

‘Als ik vandaag nog één witte hogeropgeleide zie, snij ik ‘m de keel door’, dacht Max terwijl hij zich uitkleedde om een douche te nemen. Hij keek in de badkamerspiegel, daar stond een witte hogeropgeleide. Zin om consequent te zijn, had hij niet.

Aan het begin van de middag was hij door een ingewikkelde omleiding in de chique parkbuurt gefietst, met rood-witte linten langs een opengebroken stoep. Tegelijk met een fietser uit de tegengestelde richting naderde hij het laatste hekje. De tegenligger was een sportief ogende vent van ongeveer zijn leeftijd, eind dertig, met kort, zwart haar en een glad, jongensachtig gezicht. 

Omdat Max meer vaart had, nam hij voorrang. De man stoof achteruit op zijn fiets, maar bleef in de lijn die Max wilde rijden, waardoor hij de weg voor hem versperde. Pas na drie seconden drong het tot Max door dat hij afstand wilde houden vanwege het coronavirus. Toch, als die kerel werkelijk angstig was, had ‘ie opzij kunnen springen. 

“Probeer je nu… ?”, vroeg Max met een verwilderde blik, hij had haast. “Sorry, ik hou me netjes aan de regels, alsjeblieft, dankjewel”, antwoordde het heerschap. In een flits zag Max het leven van zijn opponent aan zich voorbijtrekken. Dit was Roderick, communicatieadviseur bij de Dienst Uitvoering Onderwijs, waar hij vier ruggen per maand toucheerde voor het schrijven van rapporten die niemand las. Samen met Karlijn, die een soortgelijke parasietenfunctie vervulde bij een goededoelenloterij, bracht hij Mats en Vlinder groot in hun jarendertighuis. 

“Jij denkt dat je me de les kunt lezen omdat ik er als een schooier uitzie?”, snerpte Max. Omdat hij eindelijk zijn eerste roman wilde voltooien, schoot uiterlijke verzorging er soms bij in. Van de broek die hij aanhad, kon je inmiddels een krachtige bouillon trekken. Gisteravond had zijn broer gezegd dat hij stonk. Geschrokken van de felle toon maakte Roderick dat hij wegkwam. 

Zich overgevend aan geweldsfantasieën vervolgde Max zijn weg. Zulk bijdehand commentaar moest Roderick eens proberen in de rauwe flatwijk waar hij zelf woonde. Ze zouden de tanden uit zijn smoel slaan, en terecht. En waarom relden jongeren uit achterstandswijken steevast in hun eigen buurt? Hier, tussen de bakfietsen en voorramen met GroenLinks- en D66-posters erachter, was het veel leuker. 

De daaropvolgende uren werden een kwelling voor Max. In de straten rond het park wilde hij aankondigingen voor zijn dichtersfestival door brievenbussen gooien. Zelf zou hij ook optreden tussen de dikke, oude eiken op het centrale veld. Een NEE/NEE-sticker prijkte op vrijwel iedere voordeur. ‘Godverdomme, dat kutvolk’, vloekte hij in zichzelf, ‘per vliegtuig de hele wereld over maar een ongeadresseerde flyer is slecht voor het milieu.’

Na het douchen pakte hij een halveliterblik Hertog Jan uit de koelkast. Hij ging ermee op zijn balkon zitten, dat uitzicht bood op groezelige jarenzestigflats. De nazomerzon bescheen ze welwillend. Er schoot hem een zin te binnen die bruikbaar was voor zijn roman. ‘Het is een giftige tijd waarin het allerhoogste niet vriendschap is, maar overleven – je wordt alleen geboren en gaat alleen weer dood -, wat zwak is, moet sowieso kapot.’

Sinds twee jaar werkte Max als hulphovenier, daarmee verdiende hij duizend euro per maand, ongeveer evenveel als de bijstandsuitkering die hij daarvoor had. De HBO-opleiding journalistiek maakte hij niet af, toch was kunnen leven van de pen nog steeds zijn droom. Een vaste vriendin was niks voor hem, er bleven geregeld meisjes slapen, ’s ochtends verdwenen ze snel weer omdat ze zijn huis te vies vonden. 

Zes halveliterblikken verder, het was inmiddels donker, schoof hij vuile borden op het aanrecht opzij om ruimte te maken voor een stuk aluminiumfolie. Daarop kwam de ‘Ristorante pizza mozzarella’ van Dr. Oetker te liggen. Terwijl het ding in de oven ontdooide, staarde Max onwillekeurig naar de kartonnen verpakking. De afbeelding op de voorkant was al twintig jaar hetzelfde. Hoeveel Ristorante mozzarella-pizza’s had hij gegeten in zijn leven? Met de dozen kon je waarschijnlijk drie voetbalvelden bedekken. In de laatste jaren dat hij bij zijn moeder woonde, at hij er al meerdere per week, en dat was altijd zo gebleven. Hij dacht weer aan de kop in de Volkskrant in 2013: ‘Familiebedrijf Dr. Oetker was door en door bruin’, stond er boven een artikel over het nazi-verleden. Sindsdien had de knapperige buitenrand van zijn favoriete avondeten een extra lading. 

Met de pizza en een laatste Hertog Jan plofte hij op de versleten bank die hij vijftien jaar geleden van zijn vader erfde. Morgenochtend vroeg wachtte er een nieuwe klus, als het tegenzat weer zo’n tuin voor veeleisende tweeverdieners, somberde Max.

Vervolg morgen....