De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 21.

Louis Engelman - Ik denk zo maar dat de stadsvernieuwing tussen 1970 en 2000 één van de belangrijkste aanjagers is geweest van de huidige zichtbare Utrechtse rijkdom. Honderden miljoenen guldens werden er door de gemeente, corporaties en particuliere eigenaren gespendeerd aan de verbetering van de woningen. Een enorme hoeveelheid geld kwam er van de kant van het rijk, dat door de opbrengsten uit de gaswinning veel te besteden had. Alle Nederlandse gemeenten hebben daarvan meegeprofiteerd, ook Utrecht.

Maar niet alleen het geld had invloed op het woon- en leefmilieu in de steden. Nadat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in 1959 een groot gasveld had aangeboord in Slochteren, besloot de regering dat er door heel Nederland een pijpleidingennet moest worden aangelegd. Daardoor konden alle plaatselijke gasbedrijven van aardgas worden voorzien. Met als gevolg dat tien jaar later al driekwart van de Nederlandse huishoudens op aardgas kookte en er massaal van kolenstook werd overgegaan op de centrale verwarming.

Het binnenmilieu in de huizen werd daarmee een stuk gezonder, maar ook werd het mogelijk om méér dan alleen de huiskamer te verwarmen. Bovendien konden voortaan de ruzietjes achterwege blijven over wie er aan de beurt was om kolen te scheppen of wiens schuld het was dat het vuur in de kachel was uitgegaan.

Vroeger gingen in de winter de tussendeuren dicht. Foto: Kamerensuite.nl

Het bood de gezinnen ook de mogelijkheid om hun woning grondig te veranderen. De ‘kamer en suite’ werd doorgebroken om de woonkamer te vergroten. Schoorstenen werden gesloopt om extra ruimte te creëren, vloeren vernieuwd en dakkapellen geplaatst op goed geïsoleerde kappen. De droomkeuken deed z’n intrede, later gevolgd door de luxe badkamer.

Zonder de aardgasbaten zou Utrecht de relatief dure stadsvernieuwing vermoedelijk lang niet zo actief hebben kunnen oppakken. Want tot dan toe betekende het verbeteren van de stad vooral sloop en nieuwbouw. Sloop in de oudere wijken en nieuwbouw in de gebieden die door de grenswijziging van 1954 aan de stad waren toegevallen (Kanaleneiland, Overvecht, Lunetten).

In het structuurplan van 1956 had het bestuur de idealen van de ‘functionele stad’ uitgewerkt. Bedrijven moesten op aparte terreinen worden gevestigd, gemotoriseerd verkeer zou om de woonwijken heen worden geleid (singeldemping) en de centrumfunctie van de binnenstad moest worden versterkt. De raad noemde dat een keuze voor een ‘levende stad’ in plaats van ‘een museum’.

De consequentie was dat er ruimte moest worden gecreëerd. Dit zou moeten gebeuren door de afbraak van wijken waarin de huizen als kwalitatief te slecht werden beoordeeld. Met als gevolg onder meer de sloop van grote delen van Wijk C, Springweg en omgeving en de zijstraten van de Lange Nieuwstraat en de Nieuwegracht.

Gelukkig is het in veel delen van de stad niet zo ver gekomen. Maar in het omvangrijke naslagwerk van Kees Visser (‘Dertig jaar stadsontwikkeling in Utrecht’) is wel te lezen dat er in de loop der tijd behoorlijk wat is verdwenen. Niet alleen woningen, maar ook grote beeldbepalende gebouwen. Deels kwam dat omdat er ruimte moest worden gemaakt voor andere projecten, deels door maatschappelijke oorzaken (zoals de teruggang van kerkbezoek) en zeker ook als gevolg van economische factoren.

Want in 1970 waren ze  er nog: de Monicakerk, de Oosterkerk, de Zuiderkerk, de Pauluskerk, de Oranjekerk, de Ludgeruskerk, de Olv ten Hemelopnemingkerk. En de Korenschoof, de drukkerij van het Utrechts Nieuwsblad en de Hojelkazerne. Het is maar een greep uit de vele panden die uit de stad verdwenen.

Volgende deel: Sloop niet enige oplossing

De (in 1977 gesloopte) Monicakerk. Foto: HUA