De herplaatsing van de gevelsteen De Duif op het klooster aan de Waterstraat roept herinneringen op aan de duizenden mensen die hier in de oorlog (maar ook daarvoor en daarna) op hulp konden rekenen van de Zusters Augustinessen. Hieronder schetst Rietje de Bruijn van het Utrechts Geveltekenfonds de historie van dit klooster.

In juli 1945 was er groot volksfeest in wijk C. Het 25-jarig professiefeest en tegelijkertijd het 12½-jarig jubileum van de pastoor van de St.-Augustinuskerk, Sebastiaan van Nuenen, lid van de Augustijner orde werd gevierd.

Maar het was meer. Het was in zekere zin ook een totale ontlading na de bevrijding van de Duitsers. En hoewel dit door velen toen zeker niet zo gevoeld zal zijn was het misschien tegelijkertijd een afscheid van het oude Wijk C. 

Het was een  groots feest. Er was een erepoort opgericht, met aan iedere kant een heraut, het muziekcorps Forsando speelde. Voor pastoor Van Nuenen was een tijdelijk monument opgericht op het terrein hoek Waterstraat en Dirck van Zuylensteeg, waar de zuster Augustinessen en talloze parochianen zich hadden verzameld: het ´Wilt heden nu treden´ werd gespeeld en het volk zong´In de gloria'.

En overal, overal waren bloemen Ook de kermismensen deden spontaan mee; maar ook de oorlog was niet vergeten: er was was een geïmproviseerd Nazi-kamp ingericht, waarvoor het Wilhelmus werd gezongen.

Het 'nazikamp' in de Achterstraat. Foto: Volksbuurtmuseum

Om vier uur werd pastoor Van Nuenen opgehaald en werd hij anderhalf uur lang, met zijn twee zusters en nog een pastoor, gezeten in een landauer, door de wijk gereden, omstuwd door kinderen. Zij werden bedolven onder de bloemen, op de wijs van Sarie Marijs werd het pastoor Van Nuenenlied gezongen.

Van Nuenen op de schouders in de Varkenmarkt. Foto: Volksbuurtmuseum

Om half zes werd er gestopt bij het zusterhuis in de Waterstraat, waar een verfrissing werd genoten. Om zes uur werd in een bomvolle Augustinuskerk het lof opgedragen waar de zusters Augustinessen in koorkleed en paarse sluier evenals talloze anderen bij aanwezig waren.

´s Avonds was er in een met vrolijke kleuren verlicht wijk C een groots feest. Heel wijk C had zijn stoepen en straten geschrobd. Er werd gehost en gedanst en ook de pastoor deed mee.

Wie was deze pater Van Nuenen,´Vader van de Armen´ en ´Vriend der kinderen'? Hij is geboren als Antonius van Nuenen op 28 juli 1898. Vanaf zijn jeugd heeft met name zijn moeder Gordina Gruyters hem ingeprent goed voor de armen te zijn.

Op 11 september 1910 legde hij zijn eeuwige geloften af en in 1924 werd hij tot priester gewijd. In de jaren´20 kwam Van Nuenen, lid van de Augustijner orde, als kapelaan in de wijk werken. In 1932 werd hij pastoor van de Augustinuskerk in Wijk C.

Van Nuenen op 7 mei 1945. Foto: Volksbuurtmuseum/HUA

Wijk C had een grote RK gemeenschap, maar die was niet erg actief en er waren bovendien vele gemengde huwelijken; daarnaast was de meerderheid van de bewoners laag opgeleid en het waren de crisisjaren.

Het ideaal van Van Nuenen was uitbreiding van de geloofskennis en geloofsbeleving onder de arbeidende klasse. Preken en daarnaast nietsdoen was volgens hem een grote leugen en als directeur van het St. Fransciscus Liefdewerk heeft hij zich met hart en ziel ingezet voor de wijk, waarbij hij het standsverschil gebaseerd op geld wilde afschaffen; een eerste stap was de armenbanken in de kerk opheffen.

Hij wist het kerkbestuur zover te krijgen dat het een bedrag neertelde voor een afzonderlijk gebouw om de kinderen, vaders en moeders onder te brengen (een zaaltje van het parochiehuis het Fransciscushuis Oudegracht 23). De ontmoetingsruimte werd veelal het Zaaltje genoemd.

Van Nuenen vroeg een van de vrijwilligsters, Cor van Reijsen of zij leidster wilde worden en zij ging er godsdienstlessen geven en deed ook allerlei spelletjes met de kinderen.

Dit St. Fransciscus liefdewerk was grotendeels afhankelijk van vrijwilligsters en er was een groot verloop, daarom vroeg pastoor van Nuenen in 1934 aan een tiental vrouwen of zij een vrouwelijke congregatie wilden stichten (een langgekoesterde wens van de jonge pater).

Cor van Reijsen beschrijft hoe zij op 26 januari 1934 als een groepje van 10 nog heel jonge vrouwen bijeenkwamen in de pastorie van pater Mackay (de provinciaal van de Nederlandse Augustijnen) die hen voorstelde aan iemand die de eerste overste zou zijn.

Totdat het parochiehuis aan de Waterstraat was verbouwd tot klooster zouden ze hun intrek op twee kamers in een dubbel bovenhuis aan de Voorstraat nemen. Deze eerste overste zag er uiteindelijk vanaf en de 25-jarige Cor van Reijsen werd op voorstel van pater Van Nuenen de eerste overste, iets waar zij zich aanvankelijk niet geschikt voor achtte.

Uiteindelijk werden zij op 7 december 1934 allemaal novice en nam Cor van Reijsen als moeder overste de naam Augustina aan. En zo werden zij de de eerste Augustinessen van St. Monica. St. Monica was de moeder van Augustinus en wordt, vooral sinds de 13e eeuw, verheerlijkt als de beschermvrouwe van vrouwen en moeders, wat al snel in het werk van de zusters tot uiting kwam.

Hun eerste werk was het bieden van (huishoudelijke) hulp aan gezinnen die moeite hadden het hoofd boven water te houden. De nonnen gingen de wijk in en vrouwen, zieken, zwakken, kinderen en mannen zonder werk werden geholpen. Waar zij konden werd het gezinsleven ondersteund. Zij deden echter meer: er werd godsdienstonderricht gegeven, hulp geboden om werk te vinden, aan gymnastiek gedaan, evenals muziek, zang, naaien, koken, etc. Er werd ook een toneelvereniging opgericht, 'Wijk C op de planken', en zo werden de nonnen een schakel tussen geestelijken en leken; ze gingen naar het volk en hielpen met opvoeden, overigens altijd zonder te veroordelen.

Vanaf het begin werd er nauw samengewerkt met pater Van Nuenen. Het werk vereiste namelijk ook een financiële basis. Die kant van het werk werd nagenoeg volledig behartigd door door pastoor, die een meester was in het binnenhalen van geld. Zo wist hij ook voor elkaar te krijgen dat tegen zeer voordelige voorwaarden de zusters de beschikking konden krijgen over de de twee scholen, die eigendom waren van het bisdom en waartussen zij ingeklemd zaten.

Van Nuenen was een aartsbedelaar en wist altijd op een of andere manier aan geld te komen en mensen te laten doneren. Hem werd nogal eens om raad gevraagd en vroeg een bemiddeld iemand hem om raad dan waren zijn gevleugelde woorden:´Goede raad is duur´.

Ook collecteerde hij vaak bij de uitgang van de Rembrandt-bioscoop. Daar zag hij in 1939 de film ´Boys Town´ (een stad voor kansarme en verwaarloosde jongens, een film, gebaseerd op het levenswerk van pater Edward Flanagan). Dit bracht hem op het idee een `Meisjesstad´ te stichten. Op de hoek van Waterstraat en Oude Gracht voerden zij zonder subsidie van de overheid en zonder salariëring hun werk uit.

Ongeacht de religieuze achtergrond konden vrouwen die mishandeld werden of ongewenst zwanger waren hier terecht. Er werd alles aan gedaan om te zorgen dat de moeder haar kind zelf kon houden en verzorgen. De moeders die niets hadden, werden door Meisjesstad opgevangen en konden hier bevallen. Dag en nacht waren zusters aanwezig en een vroedvrouw uit de stad hielp als vrijwilligster bij de bevallingen. Vaak hielpen familie en kennissen van de zusters. Wanneer de moeder niet voor het kind wilde of kon zorgen, dan werd er een pleeggezin gezocht waar de moeder (als zij dat wilde) regelmatig contact mee onderhield.

In de oorlog werd het klooster een rots in de branding. Aanvankelijk stuurde pastoor Van Nuenen mensen in nood naar het klooster, maar al snel wisten die zelf hun weg daarheen te vinden. Ook Meisjesstad speelde hier een rol in, een rol die zeker niet zonder gevaar was. De Duitsers vonden lang niet alle activiteiten legaal en bekeken het klooster met grote argwaan.

Er zaten veel onderduikers in het klooster en alles kwam langs: vluchtelingen, mensen op hongertocht, enz. Maar ook voor de eigen Utrechtse bevolking werd steeds meer gedaan zoals een groot deel van de voedseluitdeling. De zusters hadden veel plaats omdat de scholen toen leeg stonden: de kinderen kwamen niet meer naar school.

Ook degenen die tijdens de razzia´s waren opgepakt en in Duitsland te werk waren gesteld en met het oprukken van de geallieerde legers wisten te ontkomen, kregen soms al bij de grens de naam van het klooster in Utrecht te horen, maar ook doortrekkers, mensen met kruiwagens, karren, met spullen op de rug, met huisraad, met een oude grootmoeder, alles kwam langs. ´s Nachts kwamen per trein soms 200 of meer meer afgekeurden aan.

Een bord met opschrift zegt alles: Voor onderdak en verzorging van evacués en afgekeurde arbeiders, om de hoek eerste deur, Oudegracht 23, waar ook drinken verstrekt wordt aan treksters en trekkers.

Foto uit Stad Gods (scan door Foto Verhoeff)

De mannen uit Duitsland hadden soms wel tien dagen gelopen, soms op blote voeten, en ze zaten onder de schurft en luis. Sommigen waren verlamd en moesten gedragen worden.

Een andere tekst op het bord: Voor kindertransport 1ste deur rechts hiernaast. Voor houders van etenskaarten voor oude mensen, zieken en moeders en eten voor kinderen, om de hoek in de steeg.

Je werd altijd geholpen, of je nu jood, hervormd, SDAP'er of communist was. In de hongerwinter werd er dagelijks aan 1400 mensen een maaltijd te geven, 200 kinderen kregen dagelijks een maaltijd. Ongeveer 7000 mannen vonden hier een extra onderkomen.

Kinderen aan de maaltijd in het zusterhuis. Fotoscan van Foto Verhoeff

De zusters en pater Van Nuenen wisten overal voedsel vandaan te halen, de onderduikers hielpen met het schoonmaken van de groenten. Duizenden zijn er verpleegd en verzorgd, ook evacués die enkele dagen onderdak vroegen en waarvoor transport naar het noorden werd verzorgd.

De gevelsteen met de witte duif die een olijftak in zijn bek heeft, is vlak na de oorlog door Van Nuenen aan de zusters geschonken en symboliseert al het werk dat in dit klooster zonder aanziens des persoons, met gevaar voor eigen leven, geheel in het teken van werkelijke naastenliefde is verricht en alles waar het nazisme en fascisme niet voor stond: zachtheid, onschuld, zuiverheid en verzoening.

In het bijbelboek Genesis is de duif brenger van de olijftak aan Noach, die hem het einde van de zondvloed en het begin van een nieuw tijdperk van vrede toont. Voor de zusters en pater Van Nuenen zal de duif ook zeker het symbool van de Heilige Geest geweest zijn en een symbool van het goddelijk handelen in de mens en de goddelijke inspiratie.