Kees van Oosten - Mijn carrière als welzijnswerker duurde van 1968 tot 1976. Nadat ik 'Vorming van welzijnsbeleid' van Bram Peper en 'Ontscholing van de maatschappij' van Iwan Illich gelezen had besloot ik er een punt achter te zetten.

Vooral de kritiek van Illich sprak me erg aan. Professionele organisaties die in het leven worden geroepen om een bepaalde taak te vervullen streven in de kortste keren voornamelijk hun eigen organisatiebelang na, ook als dat ten koste gaat van de vervulling van de taak met het oog waarop zij in het leven zijn geroepen. Een thema dat ook uitvoerig is beschreven door de socioloog J.A.A. van Doorn en wat later door Abram de Swaan in 'Halverwege de heilsstaat'. Zeer aan te bevelen en hoogst actueel.

Wat voor mij de druppel was die de emmer deed overlopen was een actie van welzijnswerkers met spandoeken waarop stond 'Bejaarden rot op'. Die bejaarden wilden in het buurthuis graag zelf hun activiteiten organiseren. De professionals zagen dat als broodroof. De openingstijden van het buurthuis waren min of meer afgestemd op de werktijden van de professionals en alle vrijwilligers waren er uitgewerkt. Het buurthuis werd nog maar weinig bezocht. Een handjevol bewoners dat kind aan huis was zorgde ervoor dat de rest van de buurt er niet aan te pas kwam. 

In 1976 kon ik terecht als planoloog op een toen nog behoorlijk idealistisch stedenbouwkundig adviesbureautje. Dat ontwierp leuke nieuwe woonbuurtjes voor een groeiend aantal gemeenten en werd door die gemeenten ook ingeschakeld om bestemmingsplannen te maken. Het adviesbureau groeide als kool want er was destijds nog veel vraag naar idealistische plannetjes. In die tijd liep zelfs de VVD weg met het rapport van de Club van Rome. De tijd van Small is beautiful,  de Kleine Aarde, Memo en de Twaalf Ambachten. 

Toen het adviesbureau groter werd (er werden in korte tijd verspreid over het land vier filialen geopend) raakte het idealisme al gauw wat op de achtergrond. Er was een bekwame manager aangetrokken die zich al snel liet bijstaan door een complete staf. En er was geïnvesteerd in kostbare nieuwbouw.

Ook minder idealistische werk werd aangepakt en projectleiders moesten bij gemeenten werk zien los te krijgen. Voor alle medewerkers werd een taakstelling bedacht: 80 % van al je uren moest doorberekenbaar zijn, anders kon je verdere promotie wel vergeten. Na zes jaar had ik het ook bij het adviesbureau wel gehad. Mijn werk had niets meer met idealen te maken en bestond alleen nog maar uit het doen van duur betaald onderzoek en het schrijven van rapporten waar behalve een paar ambtenaren niemand op zat te wachten. 

Sinds ruim tien jaar bestudeer ik rapporten die door ambtenaren en adviesbureaus aan de lopende band worden geproduceerd. Niet alleen over luchtkwaliteit, maar ook over onderwerpen als veiligheid (waarin altijd staat dat Utrecht steeds veiliger wordt), bomen, stadsvernieling (*) en volksgezondheid. Van veel rapporten weet ik zeker dat een paar vrienden en ik de enige zijn die ze lezen en dat noch raadsleden, noch de verantwoordelijke wethouder uberhaupt van het bestaan er van op de hoogte zijn. Rapporten die je eigenlijk elke vier jaar, met een nieuwe kaftje erom heen, zou kunnen hergebruiken. Niemand die het merkt en ze blijven actueel: aan de problemen wordt immers per saldo niets gedaan.  

En als ik dan die rapporten lees, denk ik met schaamte terug aan de tijd dat ik ze zelf schreef. Dure werkverschaffing waar niemand wat aan heeft, behalve de hoog opgeleide ambtenaren en deskundigen die daar hun brood mee moeten verdienen. 

* Utrecht besloot in 2001 om 10.000 sociale huurwoningen te slopen, waaronder voornamelijk woningen van na 1960 waar niets aan mankeert.