Raymond Taams - Maart, wreedste aller maanden. In maart wordt het verschil gemaakt. Maart is de eerste, en goedbeschouwd enige, scherpe bocht in het jaar. Haalt u april zonder kleerscheuren, bereikt u kerstavond ongehavend.

In 2020 verstopte de adder zich in zondag de vijftiende. Nederland ging op slot, aan het begin van de avond trof ik een leeggehamsterde supermarkt aan het einde van de Croeselaan. Twee stronkjes witlof en een voorverpakte makreel wist ik te bemachtigen. Bevend stond ik er even later mee in de keuken. ‘Ieder voor zich’, hadden de ogen van de mensen op straat gesproken.

Gelukkig was ik zeer helder aan de waanzin begonnen. Zaterdagavond de veertiende gonsden berichten over stikkende mensen van mijn leeftijd op intensive cares. ‘Wat is er in de kern aan de hand?’, dacht ik toen ik zondagmiddag aan mijn wandeling begon. Snel drong het antwoord zich op: er was een virus, een onzichtbaar ding dat ik kon oplopen. Of niet. En dat mij vervolgens zou doden. Of niet. De overzichtelijkheid van de situatie bracht rust in mijn hoofd, ik zou wel zien. 

Nu is het opnieuw maart. De zon wordt krachtiger, het energieniveau van ruim driehonderdvijftigduizend zielen op honderd ‘Utrecht’ geheten vierkante kilometer, stijgt. Iedereen wil overleven, maar dit samen doen wordt lastig. We hebben ons uit elkaar laten spelen, en niet zo’n beetje ook. Rest de vraag welke dag de adder dit jaar heeft uitgekozen. Wordt het een cyberaanval van de Russen op de achttiende? Dient zich de zevenentwintigste doodleuk een gloednieuw, vergelijkbaar virus aan?

Vaststaat dat de tramaanslag opnieuw zonder publiek herdacht zal worden. Maart, wreedste aller maanden. Terwijl ik deze woorden schrijf, nadert een brandweerauto met gillende sirene de rotonde onder mijn raam aan het Europaplein. Buiten geldt de avondklok, de stad verschuilt zich. Voor een nieuwe maart, maar vooral voor elkaar.