Raymond Taams - Kort na mijn vijfentwintigste verjaardag ontdekte ik het plezier van sporen uitwissen. Op dat moment bewoonde ik een studentenkamer aan de Amsterdamsestraatweg, die vol met stevige, grijze vuilniszakken stond. Daarin zaten mijn spullen en kleren, die ik een paar maanden eerder, dus rond mijn vijfentwintigste verjaardag, van de vorige kamer naar de huidige had verhuisd.

Ik presenteerde destijds een dagelijks lunchprogramma op een landelijke radiozender. Van maandag tot en met vrijdag in een Hilversumse studio de clown uithangen vergde zo veel van mijn geestelijke vermogens, dat activiteiten als koken en wassen erbij inschoten. Op het laatst kocht ik elke dag nieuwe sokken voordat ik naar de studio ging. Mijn broek en trui hing ik ’s nachts buiten, om ze ’s ochtends met deodorant te besprenkelen.

Omdat de zender plotseling genoeg van mij had, werd ik ontslagen. Na het slechtnieuwsgesprek met de directie dronk ik thuis een fles wodka aan de zware eikenhouten tafel die nog van mijn vader was geweest. Het robuuste meubel vormde een eiland in de zee van vuilniszakken, net als het bed, dat aan de andere kant van de kamer stond. Zo kon het niet doorgaan, besloot ik, de volgende dag zou de grote schoonmaak beginnen.

Tientallen cassettebandjes kletterden op de vloer toen ik de eerste vuilniszak leegschudde. Sinds ik op mijn zeventiende bij de radio begon, nam ik mijn programma’s op, om ze regelmatig kritisch terug te luisteren. Al die arbeid leidde uiteindelijk tot een contract bij de landelijke radio, realiseerde ik mij tijdens het sorteren. Maar deze carrière was voorbij, ik had een kans gehad, en hem verprutst. 

Desondanks genoot ik van de heldere samenvatting die dit moment leek. Eindeloos geploeter in muf ruikende studio’s van regionale omroepen lag gestold in cassettes voor mijn voeten. Een levenspad van acht jaar, dat me naar hier bracht. Nu ik dit opschrijf, denk ik aan de kolossale letter ‘O’ die inwoners van Sydney voor Oprah Winfrey aan een brug bevestigden tijdens haar bezoek aan Australië. “Alsof mijn hele leven samenkomt in die ene ‘O´”, becommentarieerde Oprah de geste.

Stoute plannen ontvouwden zich in mijn kop, daar op die kamer aan de Amsterdamsestraatweg, starend naar cassettebandjes. Goedbeschouwd belichaamden alle spullen in de vuilniszakken de weg die ik tot nu toe aflegde. Wat zou het licht voelen elk ding weg te gooien, en slechts het moment over te houden. Drie uur later had ik het idee uitgevoerd, ik bezat alleen nog een bed, een bank, een tafel, een bord, een vork, een mes, een glas, wat kleren en een tandenborstel.

Vanuit filosofisch oogpunt zou je kunnen zeggen dat mijn leven daar eindigde: een plant die zijn wortels afknipt, heeft geen toekomst. Praktisch gezien stond ik natuurlijk nog aan het begin. In het jaar dat volgde rondde ik mijn studie af, om vervolgens op allerlei plekken in de media te werken en naar een zelfstandige woning te verhuizen. Toch bleef ik sporen uitwissen; het HBO-diploma verdween direct na de feestelijke uitreiking in de oudpapierbak, in de wetenschap dat onze overheid zulke informatie ergens digitaal registreert.

Om een vergelijking met Google Maps te maken: ik had mijn reisgeschiedenis gewist, en de applicatie verboden nieuw bezochte plekken te onthouden. De veertig inmiddels gepasseerd, blik ik terug op anderhalf decennium waaraan nauwelijks tastbare herinneringen bestaan. Zonder overbodige ballast rolde ik aerodynamisch door elk nieuw ogenblik dat zich aandiende.

Psychologisch wordt zoiets ingewikkelder na je veertigste. Geplaagd door existentiële twijfels vraag ik mij af: ben ik op deze aarde om lege wijnflessen onmiddellijk na consumptie in de glasbak te gooien? Waarschijnlijk wel, want zoals Ramses Shaffy in 1971 zong: zonder bagage kan ik weer lopen.