Peter Oostveen - Tegen de tijd dat we weer richting verkiezingen gaan duiken ze in de media altijd wel weer op: “de notoire niet-stemmers”. Op onverschillige toon verklaren ze desgevraagd aan de journalist dat wanneer ze tussen de post het stembiljet ontwaren, ze deze linea recta bij het oud papier deponeren. Politiek boeit ze niet, hebben er geen vertrouwen in en zien er het nut niet van in, zeggen ze dan zonder schaamte of gêne.

Voor de pers is het succes verzekerd. Collectieve boosheid, verontwaardiging en afkeuring aan het adres van de niet-stemmers. “Snappen deze mensen dan niet dat het stemrecht het fundament is van onze parlementaire democratie? Dat miljoenen mensen op de wereld die gebukt gaan onder gewelddadige regimes dit felbegeerde recht ontberen? Dat zij met hun opstelling de levens van duizenden omgekomen veteranen schaamteloos verkwanselen? Dat wie niet stemt geen recht van spreken heeft? Dat er in plaats van stemrecht, stemplicht zou moeten bestaan etc. etc”.

Tot een half jaar geleden hing ik deze politiek correcte stellingname ook onvoorwaardelijk aan. Stemmen moet, een principe dat niet ter discussie kan staan of waaraan getornd kan worden. Een fatsoenlijke burger gaat stemmen, PUNT UIT. Tot kort geleden dus. In het voorjaar van 2018 zijn er gemeenteraadsverkiezingen en als het gaat om deze verkiezingsronde reken ik mezelf vooralsnog tot de categorie “niet-stemmers”. Zoals het er nu naar uit ziet zal mijn stem ongebruikt blijven, ik ga niet.

Afgelopen zomer hadden mijn buurman en ik een weinig verkwikkende kwestie met het Utrechtse gemeentebestuur. Het onderwerp was niet wereldschokkend, maar we hadden wel een fors (gezondheids)belang waar we serieuze aandacht voor vroegen. Dat was eigenlijk alles.

Bij het behandelen en beoordelen van het door ons aan de orde gestelde onderwerp toonden de college- en raadsleden geen enkel besef van het gegeven dat we in een rechtsstaat leven. Dat het doodnormaal is om besluiten op democratische wijze te nemen. Dat betekent bijvoorbeeld ook dat belanghebbenden inspraak hebben of dat ze na het nemen van een besluit rechtsbescherming genieten. Niets van dit alles dus. Iets wat voor een “raadsdebatje” door moest gaan liep uit op hyper sentimenteel geraaskal. Elkaar de loef afsteken met niet ter zake doende historische weetjes.

Er was een raadslid dat wel eens “Thunderstruck” van AC/DC op het Domcarillon wilde horen. Er was ook een partij die er korte tijd later blijk van gaf zich drukker te maken om de leefomstandigheden van krekels in een spookhuis dan om de gezondheid van mensen die dicht bij de Dom wonen en niet kunnen slapen door het illegale nachtelijke gebeier.

Dat burgers zich bij dit onderwerp laten meeslepen door emotie is begrijpelijk, maar dat college- en raadsleden zich bij zo’n besluit niet bewust zijn van alle kruis- en dwarsverbanden met de juridische werkelijkheid is een bestuursorgaan onwaardig (zie op deze site tevens de column van Kees van Oosten “Dom geklingel bij het schrappen van art. 5”). 

Tot zover de keerzijde van het door ons o zo gekoesterde stemrecht. Hiervoor ga je dus de deur uit als je na het maken van, soms wekenlange, grondige afwegingen de gang naar het stembureau maakt. Voor raadsleden die er kort voor de zomer blijk van gaven zich drukker te maken om hun portie bitterballen dan om het feit dat er inwoners zijn die gezondheidsklachten hebben als gevolg van illegale gemeentelijke geluidsoverlast.

Ook wekken onze volksvertegenwoordigers regelmatig de indruk zich drukker te maken om het etaleren van hun persoonlijke familieomstandigheden dan dat ze zich druk maken om bijvoorbeeld bewoners van de Croeselaan wiens woning op de nominatie staat om gesloopt te worden. Of huiseigenaren die financiële schade lijden door de afkoopregeling erfpacht.

Kortom, bij mij even geen passie voor het Utrechtse gemeentebestuur of een warm uitkijken naar de eerstvolgende gemeenteraadsverkiezingen. En toch steekt ‘t, immers, ’t adagium “stemmen moet”, galmt wel in mijn hoofd. Zo is ’t ook weer wel.

Ik denk dat er een manier is om uit deze impasse te raken. Bij mij schuurt en wrikt ’t en het moet in de genen van politieke partijen zitten om dit ondraaglijk te vinden: er is een Utrechter die bij de eerstvolgende gemeenteraadsverkiezingen thuis gaat blijven. Politieke partijen denken doorgaans niet in problemen, maar in uitdagingen en oplossingen. Dat zal in Utrecht niet anders zijn. Ik ben een zachtmoedig mens, vredestichtend van aard en altijd bereid een verzoenende handreiking te doen. Ik stel dan ook voor dat de fracties in de Utrechtse gemeenteraad, en daar nodig ik ze bij deze dan ook van harte voor uit, een poging gaan wagen om mij over hun streep te trekken. Een flyer of folder in mijn brievenbus kan, maar zal in mijn geval niet afdoende zijn.

Een meer persoonlijke aanpak stel ik nu meer op prijs. U, geacht raadslid, vraagt zich nu af hoe ik dan te bereiken ben, een telefoonnummer vermeld ik hier immers niet. Welnu, u zult mij kunnen bereiken. Ik heb u afgelopen zomer ongeveer tien mails gestuurd. Voor zover ik kan nagaan heeft u de meeste ongeopend verwijderd. Maar, als u in uw mailbox goed zoekt, dan zullen er ongetwijfeld nog wel een paar door u nimmer geopende mails van mij rondzwerven. Ik kijk reikhalzend uit naar en ben in afwachting van uw (wervende) reactie.