Nestorix - De afgelopen week woedde in Nieuws030 en in andere lokale media de discussie over de verhouding tussen het stadsbestuur en haar ambtenaren enerzijds en betrokken Utrechterse burgers anderzijds.

Aanleiding was deze keer het opstappen van Xander Coolen, voorzitter van de wijkraad Leidsche Rijn. Xander was niet eerste die, na jaren trekken en duwen, de handdoek in de ring wierp en hij zal, zo vrees ik, ook niet de laatste zijn.

Na zo’n twintig jaar 'wijkgericht' werken met verschillende modellen en de daarbij behorende reorganisaties van de gemeentelijke organisatie kun je vaststellen dat we nog weinig opgeschoten zijn.

Er zijn al heel veel rapporten volgeschreven over het fenomeen burgerpartcipatie en menig gerenommeerd wetenschapper heeft er zijn licht over laten schijnen, maar het wil maar niet lukken om een manier te vinden, die voorkomt dat enthousiaste burgers op een geven moment gefrustreerd afhaken. Afhaken op wat zij ervaren als een stug en tegenwerkend ambtenaren apparaat.

Er zijn zonder moeite vele voorbeelden te vinden waarbij ieder weldenkend mens zich afvraagt wat de ambtenarij bezield heeft om de burgers zo in de gordijnen te jagen. Tegelijkertijd zijn er ook voorbeelden van geslaagde projecten waar aan het eind van de route (bijna) iedereen tevreden is. Dat zijn de projecten die je voorbij ziet komen bij de jaarlijkse uitreiking van de participatieprijs. Een beloning voor de ambtenaren die getoond hebben op een juiste en succesvolle manier de burgers te betrekken bij hun plannen.

Ik heb in de afgelopen jaren diverse malen zo’n uitreiking mogen meemaken. Er wordt dan meteen een studiemiddag aan vastgekoppeld waarbij het bedoeling is dat geslaagde initiatieven als inspirerend voorbeeld voor het gemeentelijk apparaat kunnen worden ingezet.

Het probleem is dat bij die gelegenheden altijd dezelfde groep mensen komt opdraven. Namelijk de mensen die al lang weten hoe je met burgers moet omgaan. Jaar in jaar uit een reunie van pakweg vijftig gelijkgestemden die met elkaar vaststellen dat er weer mooie projecten zijn getoond en hoe fijn het zou zijn als iedereen daar kennis van zou nemen en van zou leren. Maar verder verandert er niets en gaat ieder weer zijns of haars weegs.

Op zijn hoogst worden de lessen verpakt en een brief aan het personeel die bol staat van managementjargon en mooie kreten als “binnen is buiten”, “samen maken we de stad” en ander fraais wat de communicatiegoeroe’s hebben kunnen bedenken.

Zolang echter niemand binnen de organisatie bereid om collega’s aan te spreken op gedrag en werkwijze en daar vervolgens ook consequenties aan durft te verbinden, zullen burgers teleurgesteld en niet zelden boos af blijven haken omdat ze zich geschoffeerd voelen door de gemeente.

Je mag misschien niet van iedere medewerker verwachten dat hij of zij, naast de noodzakelijke inhoudelijke kennis  van het vak, ook over de juiste communicatieve vaardigheden beschikt om een op een constructieve wijze met burgers te overleggen. Je mag echter wel van het management, dat participatie zo hoog in het vaandel voert, verwachten dat ze hun medewerkers kennen en dus weten wie verplicht extra scholing zal moeten krijgen voor dat hij of zij succesvol in participatietrajecten kan worden ingezet. Zolang men zich blijft gedragen als een zachte heelmeester, zullen de stinkende wonden met enige regelmaat in het Utrechtse te ruiken zijn.