Rene van Maarsseveen - Afgelopen week werd ik door Jos van Sambeek gevraagd voor zijn AD-Un-rubriek ‘Geboortehuis’. In dit wekelijkse bericht laat hij kort een Utrechter aan het woord over het huis waar zijn wieg heeft gestaan. Die van mij stond aan de Wittevrouwenstraat 17.

De vraag van Jos duwde me terug naar herinneringen aan het huis waar ik een belangrijk deel van mijn leven woonde. Ik realiseerde me daarbij dat de ervaring van een huis diverse stadia doormaakt.

In de overgang van dreumes naar peuter beleefde ik mijn geboortehuis waarschijnlijk als groot, hoewel ik hoofdzakelijk in slechts enkele kamers verbleef. Als kleuter ontdekte ik die grootsheid vooral als een geweldige speelplaats voor mijn broertjes en mij. Het middeleeuwse huis had diverse verstopplaatsen, maar we konden ook voetballen in de gang en we hadden een eigen balspel ontwikkelt op een trap.

Aan dat laatste word ik nog wel eens herinnerd tijdens familiedagen. Regelmatig vielen we van boven naar beneden, zonder iets te mankeren. Maar toen ik een keertje van de tweede tree viel had ik een hersenschudding en moest een aantal dagen plat liggen.

In mijn schooltijd ervoer ik de geweldige locatie van mijn geboortehuis. Rechtsaf was je snel buiten de stad, linksaf was je op loopafstand van het centrum. Op driehonderd meter afstand was zwembad Ozebi, mijn scholen lagen enkele straten bij ons vandaan en er was een park waar we konden spelen.

De Wittevrouwenstraat was in die tijd een drukke straat, met honderden fietsers die van de Biltstraat en het Lucas Bolwerk door de smalle straat naar de binnenstad fietsten. Er kwamen ook veel auto’s door de straat. Die moesten bij de overgang naar de Voorstraat vaak voor het verkeerslicht  wachten. Daardoor werd de Wittevrouwenstraat ook een periode, na meting van de lucht, de smerigste straat van Nederland. Er was door de huishoudelijke hulpen van mijn moeder niet tegenaan te zemen. De ramen aan de voorkant waren altijd beslagen van het roet van uitlaatgassen.

In mijn middelbare schooltijd beleefde ik mijn geboortehuis het duidelijkst. Als ik met vrienden, de sportclub of school een paar dagen was weggeweest kwam ik er echt thuis. Mijn broers en ik hadden alle drie een grote eigen kamer, die we naar eigen inzicht konden inrichten en volzetten. Het was een heerlijke plek om te leren, maar ook bijvoorbeeld om eigen muziek te draaien.

Geleidelijk groeide ook mijn belangstelling voor de geschiedenis van het oude, middeleeuwse huis. Het bestond eigenlijk uit drie delen, wat te zien was aan de viertredige trapjes tussen de overgangen. Mijn opa en vader waren er geboren. Hier hebben vanaf de dertiende en vijftiende eeuw mensen gelopen en geleefd, dacht ik wel eens. En als ik straks het huis uit ga en mijn ouders het huis verkopen, gaan er andere mensen leven.

Dat gebeurde uiteindelijk een paar jaar vroeger dan mijn ouders hadden gepland. Ze waren altijd aan het verbouwen en renoveren geweest. Want een oud huis heeft klaarblijkelijk altijd extra onderhoud nodig. Ineens lag er een brief van de gemeente. Het huis was, tezamen met meerdere andere panden in de binnenstad, aangewezen als  historisch erfgoed en of mijn vader maar even een paar ton wilde reserveren voor de benodigde aanpassingen.

Een paar jaar voor zijn 65e had hij daarin geen zin. Hij verkocht het huis, dat vanaf circa 1880 familiebezit was, aan twee Chinezen. Zij gebruikten de ongeveer vijftien kamers om, naar eigen zeggen, vier bedrijven en drie gezinnen onder te brengen. Kort na de verkoop werd het plan van de gemeente van tafel geveegd als onhaalbaar.

Mijn ouders waren inmiddels verhuisd. Ze genoten van hun nieuwe leven en waren uiteindelijk blij de straat te hebben verlaten. De straat die ze de laatste jaren voor hun vertrek hadden zien verloederen, door het verdwijnen van winkels en het toenemen van criminaliteit.

De rubriek ‘Geboortehuis’ van Jos van Sambeek verschijnt elke woensdag in de Utrecht-editie van het AD.

Zie ook: Mijn Ouderlijk Huis