Dik Binnendijk Martha heb ik al ruim een maand niet gezien. Ze is iets jonger dan ik en woont bij mij om de hoek. We spreken elkaar vooral in de Binnentuin bij het maandelijkse, gemeenschappelijke onderhoud; kort gezegd: het onkruid trekken. Die Binnentuin ligt tussen de Willemstraat, Waterstraat, Dirck van Zuylenstraat en Bergstraat.

Toen ik verleden week vrijdag terugkwam van de Biologische Boerenmarkt op het Vredenburgplein, hebben we in de Willemstraat een tijdje met elkaar gepraat. We staan naast de vierkante zwarte regenpijp van het hoekpand Willemstraat/Vredenburg waar vroeger de gokmachines stonden van Charlebry Topamusement. Tegenover de regenpijp is een lantaarnpaal met een bloembak. Door die combinatie is de stoep daar wat smaller.

Naast ons op de rijweg van het ‘dode stuk’ van de Willemstraat naar Vredenburg staan twee vrachtwagens geparkeerd. De één is een Albert Heijn-wagen en uit de ander komen grote brede dozen. Op karretjes worden die dozen naar Vredenburg gereden. Martha en ik moeten daarvoor telkens opzij. Door de wegblokkade van de vrachtwagens moeten ook de fietsers over de stoep. Dus echt rustig staan we niet te praten.

Martha vertelt me dat ze net terug is van een vakantie van drie weken in Suriname. Ze had graag ook een excursie willen maken in de jungle, maar dat was niet mogelijk vanwege de overstromingen in Suriname. Ze wil daar verder over vertellen, maar plotseling zie ik een hoofd van een jongen met een pet onder me. Blijkbaar heb ik naar beneden gekeken. Hij heeft een guitig gezicht.

“Hablas español”. (“Spreekt u Spaans?”). Ik zeg “Nee”. Hij steekt een hand uit ter begroeting. Ik schud die hand en daarna ging het razendsnel. Of hij nog wat mompelt, weet ik niet meer. Hij houdt me beet en probeert zijn voet tussen mijn voeten te wringen. Dat lukt met enige moeite. En draait me daarna een kwart of halve slag om mijn as. Maar zelfs dat weet ik niet zeker. Na een “Bye” loopt hij weer door.

Hoek Willemstraat-Vredenburg met oversteekplaats. Foto: Dik Binnendijk

“Was dat een vriend van je?” vraagt Martha. “Nee, ik ken hem absoluut niet.” Martha: “Er waren nog twee jongens bij.” Ik: “O, die heb ik helemaal niet gezien... Nou, dat was dan dat... Eh... we waren gebleven bij de overstromingen in Suriname. Vertel verder!”

Terwijl ik dat zeg, leg ik toevallig mijn hand op mijn kontzak. Geen portemonnee. “Ah! Dat is de reden van dat dansje. Hij heeft mijn portemonnee gerold. Wacht even Martha. Daar lopen ze. Ik ga ze achterna.”  Ik merk dat ik niet eens kwaad ben. Ze lopen zo’n tien meter voor me in een gewoon tempo en zijn net bij Vredenburg aangekomen. Ze nemen de oversteekplaats naar de andere kant richting de Vlaamse Toren. Dat is de straat tussen TivoliVredenburg en kledingzaak ‘The Sting’. Het drietal staat op de vluchtheuvel in het midden van de weg te wachten tot ze verder over kunnen steken. Ik heb ze inmiddels op vijf meter genaderd. Ik schreeuw: “Hee, mijn portemonnee!” De petjesknul draait zich om en loopt terug naar mij. Hij houdt zijn linkerhand omhoog met daarin mijn portemonnee en geeft me die. “Dank!”

Alles zit er nog in: geld, rijbewijs en pasjes. Dat controleer ik bij Martha. “Moet je dat niet aangeven, bij de politie?” Ik: “Misschien wel, maar voordat ik een agent zie, zijn die jongens al verdwenen. Bovendien ik kan die knul toch niet beter omschrijven als: begin twintig met een petje op en donkerblond haar.” De jongens zijn inderdaad weg als ik even later twee agenten snackbar ‘Broodje van Martin’ in de Willemstraat zie binnengaan. Zal ik toch? ... Nee, ik heb het niet gedaan. Martha en ik hebben het niet meer over Suriname gehad.

De volgende dag lees ik op de website van RTV Utrecht het bericht ‘Zakkenrollers in Utrecht betrapt met gestolen telefoon nog op zak’. Daar staat een foto bij van twee jongens zittend op de grond die allebei een blauwe broek aan hebben. Bij die twee is in ieder geval niet ‘mijn roller’, want ik weet heel zeker dat hij geen blauwe broek aan had. Maar wat de kleur van zijn pet was, zou ik niet meer weten.

Ik heb mijn portemonnee gelukkig weer terug,  maar het vervelendst vind ik dat ik mijn onbevangenheid kwijt ben. Ik kijk nu veel alerter en wantrouwiger om me heen. Dat vind ik niet fijn. En... waar laat ik mijn portemonnee? Voorlopig maar niet meer in mijn kontzak, maar waar dan wel?

Vredenburg: oversteekplaats richting Vlaamse Toren. Foto: Dik Binnendijk