De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 51.

Louis Engelman - De in de vorige aflevering beschreven resultaten zijn natuurlijk hoopgevend. Maar de praktijk blijkt weerbarstiger, zo constateren de onderzoekers van de ‘Atlas voor Gemeenten’. ‘Want ook in de meest aantrekkelijke steden in ons land’, stellen zij, ‘is de werkloosheid onder lager opgeleiden nog behoorlijk hoog’. De belangrijkste oorzaak daarvan is het gegeven dat veel hoger opgeleiden (bij)banen accepteren die onder hun niveau liggen. In studentensteden, zoals Utrecht, blijkt deze ‘verdringing’ op de arbeidsmarkt omvangrijk te zijn.

De onderzoekers trekken daaruit de conclusie dat de steden hun beleid ten aanzien van de arbeidsmarkt zouden moeten aanpassen. Dat kan onder andere door méér hoogkwalitatieve banen te creëren voor hoger opgeleiden, waardoor deze niet meer onder hun niveau hoeven te werken. Maar je kan dit ook bereiken door strenger te letten op zwartwerkende studenten en hen te ontmoedigen naast de studie te werken. Pas dan zullen ook mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt profiteren van de kansen die de stad biedt.

Roderik Ponds, economisch-geografisch onderzoeker bij de Atlas voor Gemeenten, woont zelf in Utrecht (Lombok). Hij ziet ook hier dat de lager opgeleide inwoners minder profijt hebben van de sterke stedelijke economie dan de hoger opgeleiden. ‘Voor Utrecht is dat echt een uitdaging’, zegt hij. ‘Hoe laat je minder geschoolden meedelen in de voordelen die de stad heeft te bieden op het gebied van werken en wonen?’

Roderik Ponds.

Interessant vindt hij projecten zoals de samenwerking tussen Color Kitchen en de Rabobank. Daardoor kunnen er werkervarings- en opleidingsplaatsen worden aangeboden aan laag opgeleiden, inclusief een baangarantie. Ponds: ‘Daardoor hoeft de gemeente straks minder uitkeringen te betalen. Een nuttig initiatief dus, waarvan iedereen meeprofiteert.’

Daarmee wil Ponds niet zeggen dat een hoog opgeleide bevolking voor de stad negatief is. Eerder geldt het tegendeel. Utrecht heeft daarbij volgens hem door haar ligging een belangrijke troef in handen. ‘Alleen al daardoor heeft de stad veel werk, met name in de dienstensector.’

Maar de arbeidsmarkt houdt, stelt hij, niet op bij de gemeentegrens. ‘Voor veel mensen is het acceptabel om zo’n driekwartier te reizen. En dan zit je bijvoorbeeld al op de Zuid-As in Amsterdam of in Arnhem. Met name voor tweeverdieners is dat ideaal. De een kan in Den Bosch werk vinden, de ander in Den Haag. En samen kan je in Utrecht blijven wonen.’

De aantrekkelijke woonomgeving van Utrecht speelt daarin een heel belangrijke rol, aldus Ponds. ‘Men is de historische binnenstad meer gaan appreciëren. De esthetiek van oude gebouwen wordt aantrekkelijk gevonden.’

Een goed voorbeeld van een ‘stedelijke’ woonomgeving vindt hij op het terrein van de voormalige Cereolfabriek in Oog in Al. ‘Men vond het interessant om bij zo’n historisch industrieel pand te wonen. In feite hebben de nieuwe woningen om de gerestaureerde fabriek heen bijgedragen aan het opknappen ervan. Nu kan je er op een terras aan het water zitten, heeft de fabriek een bieb, een theater, een restaurant en een school.’

Je kunt dan van een ‘zelfversterkend effect’ spreken, aldus Ponds. ‘De hoog opgeleiden kiezen ervoor om relatief hoge huizenprijzen te betalen om in de stad te mogen wonen. Daar kunnen ze in een zekere anonimiteit leven, zonder de dorpse controle. Als je nog laat naar de binnenstad wilt uitgaan, is er niemand die daar wat van zegt.’

Maar die hoog geschoolden zijn volgens hem ook weer aantrekkelijk voor bedrijven, zodat die zich hier willen vestigen. ‘Dat zorgt voor nieuwe werkgelegenheid die tegelijkertijd weer anderen aantrekt. Zo krijg je een positieve spiraal naar boven. In de ‘krimpregio’s’ zoals noordoost Groningen en in Limburg is dat effect precies omgekeerd.’

Volgende deel: ‘Politiek liep achter de feiten aan’