De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 36.

Louis Engelman - Pas na het verschijnen van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening in 1988 en de VINEX-nota in 1991 kon Utrecht op grote schaal gaan uitbreiden. Overigens ging dat niet zonder slag of stoot. In het oorspronkelijke ontwerp van de 4e nota was Utrecht uit de Randstad geschreven. Oud-rector magnificus Hans van Ginkel vertelt dat de stad daardoor behoorlijk in paniek was.

Het rijk stelde namelijk dat de meeste armoede in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag voorkwam. Het ontwierp daarvoor het ‘Westvleugelconcept’ zonder Utrecht. Wat betekende dat de subsidiestroom naar de Domstad zou stoppen.

Volgens Van Ginkel kwamen burgemeester Vos en de Kamer van Koophandel meteen in het geweer. Zij vroegen Van Ginkel een commissie voor te zitten die nader onderzoek moest doen naar de rol van Utrecht in de Randstad. Dat leidde tot het rapport ‘Utrecht, bijdrage aan een sterke Randstad’. De conclusie werd daarin getrokken dat er niet van een Westvleugel moest worden gesproken, maar van een Noord-Zuidvleugel.

De Tweede Kamer bleek hiervoor gevoelig en bepaalde dat Utrecht in de Randstad moest blijven. Van Ginkel: ‘Dus bleven de investeringssommen beschikbaar. Uiteindelijk heeft dat tot het ontwerp van Leidsche Rijn geleid. En tot de ontwikkeling van Houten-zuid, het Noorderpark en een upgrading van de wegenstructuur rond Utrecht.’

Utrecht kon dus gaan bouwen op het grondgebied van Vleuten-De Meern. In 2000 besloot het parlement tot de definitieve samenvoeging van de twee gemeenten. In Leidsche Rijn moesten in totaal 30.000 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Een groot deel daarvan is inmiddels gerealiseerd. Inclusief de twee voormalige dorpskernen biedt Leidsche Rijn daarmee een inwonertal van 80.000. Naar verwachting loopt dit cijfer op tot 100.000.

De geldelijke waardering voor de Utrechtse woningen is in de loop der tijd nogal veranderd. De huidige generatie is er vaak verbijsterd over als ze koopprijzen onder ogen krijgen van de woningen in 1970. Een huisje in Wittevrouwen kostte toen zo’n 23.000 gulden ( ruim 10.000 euro). En voor een mooi herenhuis in Tuindorp moest gemiddeld 33.000 gulden (15.000 euro) worden neergeteld. Vergelijk die bedragen eens met wat er tegenwoordig voor hetzelfde type wordt gevraagd. De verschillen zijn onvoorstelbaar.

Met alle nieuwe bouwtechnieken, moderne apparatuur en verbeterde isolatie zou je mogen aannemen dat de huizen in Utrecht tegenwoordig erg gezond zijn. Maar dat blijkt een misverstand. Onderzoek van de gemeente heeft uitgewezen dat meer dan de helft van de in een pilot beoordeelde woningen niet voldoet aan de keuringseisen.

Dan gaat het met name over de risico’s die installaties in huis met zich mee kunnen brengen. Het gevaar voor het ontstaan van koolmonoxide blijkt niet ondenkbaar, maar ook zijn elektrische en gasinstallaties niet even betrouwbaar. Van alle cv-ketels zou 29 procent niet aan de keuringseisen voldoen. Hoe belangrijk is het dus om de ketel door een gekwalificeerd bedrijf te laten installeren.

Wethouder voor Wonen, Paulus Jansen, heeft hierover vorig jaar een brief aan de Tweede Kamer gestuurd met het verzoek deze bevindingen mee te nemen in de behandeling van het rapport ‘Koolmonoxide – onderschat en onbegrepen gevaar’, dat werd samengesteld door de Onderzoekraad voor de Veiligheid.

Volgende deel: Gevoel van onveiligheid in HC-gebied