De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 35.

Louis Engelman - Utrecht is in iets meer dan een halve eeuw qua grondgebied fors uitgebreid. Vanaf het eind van de jaren vijftig werd er gewerkt aan de ontwikkeling van het Kanaleneiland. Na de grenswijziging van 1954 had de stad de grond daarvoor in handen gekregen. In de jaren zestig volgde Overvecht. In die tijd werden er jaarlijks ongeveer 3000 huizen uit de grond gestampt. Merendeels werden deze in hoogbouw gerealiseerd.

Maar ook voor de beter gesitueerden zocht men een woonplek. Dat werd Rijnsweerd. In dit zuidelijke stadsdeel vestigden zich de mensen met een dikkere portemonnee. Zij kwamen tussen 1968 en 1975 te wonen in moderne bungalows die naar eigen ontwerp mochten worden gebouwd.

De maatvoering was voor die tijd zeer ruim bemeten, zeker vergeleken met veel kleine huisjes in de binnenstad. De wijk werd in de volksmond dan ook al gauw ‘De Goudkust’ genoemd. Omdat in 1970 werd begonnen met de bouw van een nieuw universiteitscomplex in de nabij gelegen Uithof is het niet verwonderlijk dat diverse bungalows in Rijnsweerd werden betrokken door hoogleraren.

Vanaf 1976 is Lunetten ontwikkeld. In deze wijk werden 3500 huurwoningen neergezet, waarvan de helft in laagbouw. Daarmee was de stad eigenlijk wel volgebouwd. Meer ruimte was er gewoonweg niet binnen de Utrechtse grenzen.

Daarom moest er ook in breder verband worden gekeken naar nieuwe bouwlocaties. Zo werd in 1967 de Kring Midden Utrecht opgericht, waarin Utrecht met acht omliggende gemeenten praatte over de uitbreidingsmogelijkheden. Die werden voornamelijk gevonden in Maarssenbroek, Jutphaas en Vreeswijk (Nieuwegein), IJsselstein en Houten. Dat was in het spoor van het rijksbeleid van de ‘gebundelde deconcentratie’. Daarin moest de bevolkingsgroei vooral worden opgevangen in nieuwe groeikernen, zoals Nieuwegein en Houten.

Latere uitbreidingen binnen de stad zelf vonden plaats in Rijnsweerd-Zuid, Tuindorp- Oost en Voordorp. Werden er eerder voornamelijk flats gebouwd, nu bleek de opvatting daarover veranderd en koos men meer voor laagbouw. Lunetten en Voordorp zijn daarvan het voorbeeld.

In de jaren zeventig werd er evenveel nieuw gebouwd als afgebroken. Dat was niet zo vreemd, want in die periode liep het inwoneraantal van Utrecht sterk terug door de trek naar omliggende gemeenten. In 1970 telde de stad nog 279.000 inwoners, in 1980 waren dat er nog maar 237.000.

Maar de woonwensen veranderden. Gezinnen met veel kinderen wilden niet meer in kleine huizen wonen, zoals vroeger veel gebeurde. In haar boek ‘Gouden Jaren’ schrijft Annegreet van Bergen dat tussen 1950 en 2000 de woonruimte per persoon bijna tweeëneenhalf keer groter werd. Die steeg van 16 tot 38,7 vierkante meter.

Door de zogenaamde gezinsverdunning hield de druk op de woningmarkt aan. Wat betekende dat er vanaf de jaren tachtig meer moest worden bijgebouwd. Veel was dat echter niet. Het aantal woningen nam nog slechts met 1000 per jaar toe.

Niet alleen voor de autochtone Utrechter bleef het vaak moeilijk een passende woning te vinden, ook de ‘buitenlandse werknemers’ werden met de tekorten geconfronteerd. Met name na de toestroom van Turkse en Marokkaanse werknemers nam de druk op de woningmarkt weer toe. Aanvankelijk vonden zij nog onderdak in pensions in Lombok en rond de Amsterdamsestraatweg, maar toen de gezinshereniging op gang kwam groeide de vraag naar goedkope eengezinswoningen. Voor sociale huurwoningen kwamen ‘de buitenlanders’ aanvankelijk niet in aanmerking omdat de gedachte heerste dat zij toch wel terug zouden gaan naar hun land van herkomst.

Pas begin jaren tachtig werd dit beleid gewijzigd. De herenigde gezinnen konden toen ook terecht in de sociale huurwoningen in de wijken Hoograven en Kanaleneiland. Maar de grootste groep was toch genoodzaakt een huis te kopen. Vaak in belabberde staat en tegen veel te hoge prijzen. De speculanten van die tijd hebben er veel geld aan verdiend.

Maar niet alleen nieuwbouw zorgde ervoor dat aan de moderne woonwensen kon worden voldaan. De stadsvernieuwing was met hulp van de aardgasbaten al behoorlijk op gang gekomen. Aanvankelijk werd daarbij vooral gedacht aan sloop en nieuwbouw, later lag de nadruk eerder op renovatie.

De eerste wijk in Utrecht die helemaal werd afgebroken was Sterrenwijk. De oude huizen werden gesloopt en daar kwamen nieuwe voor in de plaats, die vrijwel uitsluitend aan de bestaande bewoners werden toegewezen. Die hadden dat bij de gemeente afgedwongen.

Nieuwbouw in de Zenithstraat in 1976. foto; Het Utrechts Archief

Sterrenwijk laat zich tot op heden gelden als een volkswijk met eigen mores. Jos Bours van de volkstoneelgroep STUT ontdekte dat ook toen hij in 1994 samen met regisseur Marlies Hautvast met vrouwen uit de wijk een toneelstuk wilde maken. Dat moest gaan over de dreigende veranderingen in hun oude vertrouwde wijk. Hij omschrijft de ‘actrices’ als ‘gewone vrouwen’, recht voor de raap, krachtig, vol humor en kwetsbaar en hard tegelijk.

In de voorbereiding kwam er bij de groep veel weerzin naar boven over ‘die buitenlanders’. Die stonden min of meer symbool voor hun problemen. Maar naarmate het proces vorderde kregen de voorgesprekken geleidelijk een ander karakter. Steeds meer verschoof de focus naar hun eigen leven en wat daarin mis ging. Bours: ‘Hier was niet langer een groep aan het woord met harde discriminerende taal, maar werden individuen zichtbaar die ieder op hun eigen manier de problemen beleefden en beoordeelden.’

Nog steeds is Sterrenwijk een buurt met eigen mores en gebruiken. Maar omdat de huizen niet langer meer als eerste aan de familie van bewoners worden toegekend treedt er een ‘verdunning’ op. Te verwachten is dat ‘het Sterrenwijk’ over een tiental jaren weinig verschilt van andere delen van Utrecht.

Volgende deel: ‘Stad was behoorlijk in paniek’