De rubriek Welvaart Utrecht over de opkomst van de stad in de afgelopen vijftig jaar, iedere maandag, woensdag en vrijdag in Nieuws030. Vandaag deel 12.

Louis Engelman - De bouw van Hoog Catharijne kwam indertijd helemaal niet uit de koker van de gemeente zelf. Een particuliere projectontwikkelaar nam het voortouw en wist de politiek ervan te overtuigen dat Utrecht zich heel anders dan voorheen gebruikelijk was moest ontplooien. De man die de stad mee op sleeptouw nam was bouwondernemer Jan de Vries.

Bouwbedrijf Bredero, met De Vries aan het hoofd, was één van de eerste projectontwikkelaars van Nederland. In 1961 richtte het de NV Maatschappij voor Projectontwikkeling Empeo op, die later de plannen voor Hoog Catharijne gestalte gaf.

De Vries had in Duitsland kennis opgedaan over hoe je de oude stad en een nieuw economisch centrum met elkaar kunt verbinden. Het station als middelpunt van het openbaar vervoer vervulde daarbij een cruciale rol.

Empeo zocht naar middelen om de ruimte boven de sporen van het Centraal Station economisch rendabel te maken. Daartoe werd een voetgangerstraverse bedacht die het oude Jaarbeursgebied met het nieuwe aan de westkant van het station met elkaar verbond.

De plannen stonden eigenlijk recht tegenover de eerdere ideeën over de ontwikkeling van het centrum van Utrecht. Want de Rotterdamse stedenbouwkundige J. Kuiper, die de Duitser Feuchtinger afloste nadat diens plannen voor de demping van de hele singelrand was afgeblazen, oriënteerde zich eerder op de oostkant van de stad. Daar had de economische uitbreiding plaats moeten vinden. HC werd echter aan de westkant gesitueerd.

De delegatie van Empeo, met Bredero-directeur Jan de Vries aan het hoofd, had zich voor de presentatie van de plannen aan het gemeentebestuur en de Nederlandse Spoorwegen buitengewoon goed voorbereid. Wat ertoe leidde dat beide al heel snel voor deze visie, waarin ook het Centraal Station werd vernieuwd, te porren waren. Ook in latere stadia wisten Empeo-vertegenwoordigers met hun projectmatige aanpak de gemeentelijke diensten steeds een stap voor te blijven. Die konden nauwelijks tegengas bieden.

De gemeenteraad, die op 25 oktober 1962 tijdens een geheime vergadering op de hoogte werd gesteld, was evenzeer onder de indruk van de professionaliteit en overtuigingskracht van de plannenmakers. Later werden de media ingelicht via een persconferentie en kon de Utrechtse bevolking er kennis van nemen middels een fraai verzorgd boekwerk.

In het plan werd ook de medewerking van Defensie gevraagd. Want om voldoende ruimte te krijgen voor de Jaarbeurs was de sloop (1968) van de Van Sijpesteijnkazerne noodzakelijk. Later (in 1990) verdween ook de Hojelkazerne.

Wat je je nu haast niet meer kunt voorstellen is hoe enthousiast vrijwel iedereen in die tijd reageerde. Met name de scheiding van gemotoriseerd verkeer op de begane grond en het voetgangersgebied op de traverse werd als een schitterende trouvaille toegejuicht. In het Stadsblad uit die tijd was te lezen: ‘In het hart van het land ontstaat een heel nieuwe stad van internationale allure.’

Natuurlijk zaten er ook wel gevaarlijke kanten aan het plan. Zo bestond er de vrees dat het winkelgebied aan de oostkant van de binnenstad (Nobelstraat en Voorstraat) onder invloed van HC zou kunnen afkalven. En de winkeliersvereniging Centrum Utrecht was er beducht voor dat de positie van de zaken in de binnenstad door de verhuizing van V & D naar Hoog Catharijne zou verzwakken. Zij klaagde er bij de gemeente over dat die het hart van de stad liet verkommeren. Maar b. en w. hielden voet bij stuk. Zij rekenden er op dat Hoog Catharijne ook op het bestaande winkelareaal een gunstige uitwerking zou hebben.

Volgende deel: Het verlies van de Stationswijk