Willem Geijssen struint de Utrechtse straten af, op zoek naar Poëtische Straattaal. Dit keer: Het mannetje met de grote voet.

Het mannetje met de grote voet aan de gevel van de huizen aan de Rozenstraat (Wijk C) is het kleinste beeldje van de stad en je loopt er langs, of liever gezegd onderdoor voor je het weet. Heb je het eenmaal gezien, dan laat het je niet meer los. Mij in ieder geval niet. Wat stelt het voor? Wie heeft het daar geplaatst? Wie is de kunstenaar?

  De raadselachtige middeleeuws aandoende tekst onder het beeldje schept weinig duidelijkheid. Internet dus. Op de site van Het Utrechts Archief stuit ik op een oude foto van het beeldje uit 1983 en ik haal uit de tekst dat het in dat jaar is geplaatst door Nick Adema, lid van de actiegroep Doornroosje, als protest tegen de sloop van de huizen in Wijk C. Het beeldje zou hij hebben gevonden op een vuilnishoop.

Rozenstraat en Jacobskerkhof in 1983. Het beeldje stond op het lage witte muurtje links van de lantaarn. Links huize Cranesteijn. Foto: HUA

  Op zoek naar meer informatie kom ik bij Volksbuurtmuseum Wijk C. Daar graaft directeur Albert van Wersch even in zijn indertijd eigenhandig aangelegde knipselmap en diept  gemakkelijk enige artikelen op uit het Utrechts Nieuwsblad, het Stadsblad en Groot Utrecht. Hij vertelt op smakelijke wijze hoe het allemaal begon in het pand Oudegracht 55, Groot en Klein Cranesteijn geheten, even voorbij de Augustinuskerk, in een woongroep waar hij zelf ook deel van uitmaakte.

Deze woongroep richtte de actiegroep Doornroosje op met de bedoeling de sloopplannen voor de huizen aan de vlak achter hun pand liggende Rozenstraat kritisch te volgen. Doornroosje protesteerde met name tegen de plannen van de gemeente Utrecht om de grond van het Jacobskerkhof te verkopen aan projectontwikkelaar Meyers Aannemers Bedrijf.

  In de jaren dertig van de vorige eeuw huisde op datzelfde adres Oudegracht 55, de redactie van De Gemeenschap: “Maandschrift voor Katholieke Reconstructie”, dat ook in vooruitstrevende milieus opviel door strijdbaarheid, gewaagde opmaak en frisse ideeën Het pand, vertelt Van Wersch, was een monument, gekocht door de Beheer- en Exploitatiemaatschappij Woudenberg B.V. te Ameide, een restauratie-aannemer. Het werd met toestemming bewoond in afwachting van die restauratie, geen kraakpand dus.

  Maar nu naar het beeldje zelf. Nic Adema (niet Nick dus, zoals foutief vermeld op de site van Het Utrechts Archief) ergerde zich al lange tijd aan de schreeuwerige manier van protesteren toentertijd en besloot daarom tot een creatievere en duurzamere aanpak. Op het postvak voor de bewoners van de woongroep stond een gipsen beeldje van een mannetje met een grote voet, waarachter post voor onbekenden of oud-bewoners werd bewaard.

Adema, tot zijn pensionering leraar Nederlands aan de scholengemeenschap Huizer-maat in Huizen, had dat beeldje, dat in het handarbeidlokaal stond en door een (jammer genoeg nog steeds onbekende leerling) niet was opgehaald, mee naar huis genomen om het voor de afvalhoop te behoeden. Het was voortgekomen uit de opdracht van medebewoner en collega Handvaardigheid Dick Holman: maak een figuur met een deformatie. Geïnspireerd door dit beeldje, in samenhang met de plannen voor de Rozenstraat, kwam Nic Adema tot de zelfgemaakte “Middelnederlandse” tekst:

“Aenschouw, o mensch, / myn groote poot. / Die trapt elck huys tot puyn en schroot. / De gaeten aghter u / die syn myn handel. / Dat komt van selve / als ick wat wandel.”

  Desgevraagd licht Adema legt het in gangbaar Nederlands als volgt toe: “De quasi middeleeuwse aanspreekvorm “Aanschouw, o mensch” spreekt voor zich. “Myn groote poot trapt elck huys tot puyn en schroot” slaat op de sloopmachines. “De gaeten aghter u die syn myn handel” slaat op de lege plekken die na de sloop achterbleven en waarmee gespeculeerd werd, ook letterlijk achter de kijkers, waar naast de Jacobikerk jarenlang een braakliggend stuk terrein heeft gelegen. “Dat comt van selve als ick wat wandel” verwijst naar het feit dat grote bedrijven en projectontwikkelaars overal waar ze komen dit soort schade aanrichten.”

  De tekst eindigt met de afkorting SPQU, die staat voor Senatus Populusque Ultrajectensis, Senaat en volk van Utrecht, A.D. MCMLXXXIII (1983). Dat de snode plannen niet zomaar zullen stoppen in dat jaartal wordt kenbaar gemaakt door de letters en cijfers van de marmeren tegel af te laten lopen.

Het beeldje in de jaren tachtig. Foto: HUA

  En die tegel? Die hebben ze gewoon uit de hal van Oudegracht 55 gehaald. Dat pand had aan de Rozenstraat een grote garage. Naast die garage was een poort en op het restant van de (gescheurde) zijmuur werd het beeldje in 1983 geplaatst. Adema: “De tekst is met zwarte lakverf met behulp van sjabloonletters op een marmeren vloerplaat uit ons huis geschilderd. Het beeldje heeft er een aantal jaren gestaan, maar de garage en de restanten van de poort vielen uiteindelijk zelf ook ten offer aan de sloopwoede van de gemeente.”

  De grote voet van het mannetje was er trouwens al veel eerder afgebroken, zoals op de eerste foto te zien is. In 1989 heeft Albert van Wersch een replica van het beeldje laten maken en in brons laten gieten; dit werd met de oorspronkelijke tekstregel, op de gevel van de nieuwbouw aan de Rozenstraat (nrs. 41-51) geplaatst, waar het mannetje met de grote voet dus nog steeds op ons neer kijkt.

 (Dit artikel is eerder geplaatst in De Utrechtse Boekhouder, tijdschrift voor Utrechts literair erfgoed,  nr. 6 - 2013.)