Willem Geijssen struint de Utrechtse straten af, op zoek naar Poëtische Straattaal. Dit keer: De omgekeerde kies.

Het stortregende toen Prins Bernhard het monument onthulde voor de in de tweede wereldoorlog  omgekomen werknemers van de NS. Honderden toeschouwers hadden zich ondanks het rotweer op die zaterdagochtend 17 september 1949 rond 11 uur verzameld voor het hoofdgebouw van de Nederlandse Spoorwegen, HGB 3, dat wij nu als De Inktpot kennen.

Diezelfde middag kwam het nog in de krant. Het was precies 5 jaar na de Spoorwegstaking, toen met de leus “De kinderen van Versteeg moeten allen onder de wol” het personeel werd opgeroepen het werk neer te leggen. Versteeg was de schuilnaam van de toenmalige directeur van de Nederlandse Spoorwegen, Willem Hupkes.

 

Onthulling door Prins Bernhard.

De reacties op het onthulde beeld van de Groningse beeldhouwer Willem Valk(1898-1977) waren op zijn zachtst gezegd niet unaniem enthousiast. In de volksmond had men het al snel over een omgekeerde kies. Men fluistert dat zelfs de beeldhouwer zelf teleurgesteld was toen hij het resultaat zag bij de onthulling. Door de hoogte van zowel sokkel als beeld en de dicht op elkaar staande figuren lijken de juiste verhoudingen zoek. Alleen de sokkel is al drie meter en het geheel is ruim zes meter hoog.

Het beeld van Willem Valk had al vanaf het begin geen vlekkeloze start. Via een bij de NS werkende bevriende architect had hij de opdracht gekregen. Het eerste ontwerp was zo weids dat je er zelfs doorheen kon lopen. Maar het werd afgekeurd. Als het niet in de breedte mag dan maar de hoogte in, moet de kunstenaar hebben gedacht en samen met zijn twee leerlingen Rinus Meijer en Wladimir de Vries kwam hij tot het huidige resultaat, voorstellend: twee mannen met attributen, in de vorm van een loot van een omgehakte boom en een touw, symboliseren verzet en eendracht en twee vrouwen, waarvan een met kind, symboliseren vruchtbaarheid en toekomst. Wil je het allemaal goed kunnen zien dan moet je wel afstand nemen, anders loop je het gevaar je nek te verrekken.

De bronzen plaat met de plechtige 11-regelige tekst van de Groningse dichter Hendrik de Vries (1896 - 1989) en de namen van de slachtoffers werden gelukkig wel op ooghoogte geplaatst. De tekst van het gedicht spreekt voor zich:

Aan hen die nimmer bukten:

’t Geheim en hecht verbond

Van wrekers der verdrukten

Voor wie geen recht bestond:

 

Der weerloos weggerukten.

Gekwelden en gesarden.

Waar zoveel wachtensmoeden

In rouw en vrees verstarden.

 

Wat slagen ook mislukten.

Wat makkers wreed verbloedden –

Zij streden en volhardden.

 

 De naam van Flora Sophia Snatager op de gedenkplaat.

In het artikel van het Utrechtsch Nieuwsblad wordt gesproken over 467 slachtoffers, Wikipedia spreekt van 561 namen. Ik tel 6 rijen van 42 op de ene, 5 rijen van 42 en 1 rij van 37 op de tweede plaat. Zo komen we tot een totaal van 499.

Een van de namen: F.S. Snatager, voluit Flora Sophia Snatager, geboren 11 april 1912, dochter van Leentje van Crevelt en Louis Snatager, zus van de jongere broers Bram en Bernard. Zij kwam bij de Nederlandse Spoorwegen werken in1938. In het bezit van het diploma van de Avondhandelsschool maakte ze snel promotie van Kamer 1 naar Kamer 10. Een hele prestatie, maar erg wrang als je bedenkt dat zij werd ontslagen, omdat ze joods was, al bij de eerste ontslagronde in 1940.

  Flora Sophia Snatager

Haar broer Bram werd opgepakt in voorjaar 1942 en haar moeder Leentje in de zomer van hetzelfde jaar. Beiden keerden nooit terug. Vader Louis was al in januari 1942 overleden, nadat hij weigerde te eten en te drinken, levensmoe.

De Snatagers hadden een goed lopende kledingwinkel aan de Oudegracht op nummer 240. Een belangrijk artikel werd een rugzak, die cynisch genoeg werd geleverd aan de Duitse bezetter om te gebruiken bij de deportatie van de joden. Mede daardoor werden ze nog relatief lang met rust gelaten en speelde dit ook nog een rol in de vrijlating van de andere broer Bernard, toen die werd gearresteerd omdat hij zijn vriendin achterop de fiets vervoerde en omdat hij zijn Jodenster niet zichtbaar droeg, onder zijn winterjas.

Uiteindelijk moesten ze natuurlijk toch allemaal onderduiken. Het laatste adres van Flora was op de Notenbomenlaan 88, waar zij in augustus 1943 opgepakt werd en op 26 augustus via Westerbork werd afgevoerd naar Auschwitz. Daar werd ze blootgesteld aan medische experimenten en operaties aan de interne vrouwelijke geslachtsorganen. Dat laatste is weliswaar niet terug te vinden in officiële documenten, maar omdat ze in de doelgroep zat van vrouwen tussen de 18 en 40, is dat zeer aannemelijk. Bovendien zou ze anders doorgevoerd zijn naar Birkenau en waarschijnlijk direct zijn omgebracht.

De vermelding op de transportlijsten van Westerbork is ook het laatste wat van Flora administratief terug te vinden is. Zij is niet opgenomen in de dodenboeken van Auschwitz, die zorgvuldig werden bijgehouden. Aannemelijk is dat Flora Auschwitz overleefd heeft en dat ze tegen het eind van de oorlog een anonieme dood gestorven is, ergens op de Poolse sneeuwvlakte, toen het kamp werd geëvacueerd omdat de Russen eraan kwamen. 

Haar broer Bernard overleefde als enige van de familie Snatager de oorlog, met zijn vriendin Wil Temming, die later zijn vrouw werd.

Het hele verhaal van de lotgevallen van de familie Snatager wordt uitgebreid en zeer ontroerend beschreven in het boek van Jan Willem Regenhardt: In de Schaduw van de Dom. Overleven in de stad van de NSB, verschenen in 2002.

Dit artikel verscheen eerder in De Utrechtse Boekhouder, tijdschrift voor Utrechts literair erfgoed, nr. 9, april 2014.