Sportjournalist Ton de Ruiter legt sportieve verbanden tussen toen en nu, tussen heden en verleden. Dit keer Michel Stolker en Theo de Rooy in de sneeuw.

Het peloton in de Ronde van Italië is in de bergen aangekomen. Na de vele regen van de vorige week gaat deze week de zon een grotere rol spelen. Sneeuw komt in de verwachtingen niet voor.

Hoe anders was dat in de 18e etappe in 1956 en de 14 etappe in 1988. De twee ritten zijn in de historie van de Italiaanse wielerronde legendarische door de barre weersomstandigheden. Op vrijdag 8 juni 1956 rijden de renners van Merano naar de Monte Bondone over 242 kilometer en op zondag 5 juni 1988 gaat de barre tocht van Chiesa Valmalenco naar Bormio over 120 kilometer. Bijzonder is dat de Utrechtse wielrenners Michel Stolker en Theo de Rooy uit eigen ervaring kunnen meepraten over de ontberingen destijds.  

Michel Stolker debuteert in een grote ronde en heeft in Bologna al een etappe gewonnen. Op de voorlaatste dag zijn de weersvoorspellingen voor de Dolomieten slecht. Koersdirecteur Torriani krijgt het advies de etappe te schrappen, maar weigert. Hij ziet een dag voor zich waarin zijn Giro geschiedenis kan schrijven.

Michel Stolker zegt in Als je de Tour niet hebt gereden, de biografie van alle Nederlandse deelnemers aan de Tour de France: ,,Het was zo koud, dat ik er onderweg van genoot als ik moest plassen en de warme urine op mijn benen voelde.’’ De renner heeft honger maar is met zijn verkleumde vingers niet in staat eten uit de achterzak van zijn shirt te peuteren.

Zestig renners geven die dag op. De drager van de rose trui Pasquale Fornaro zoekt de warmte van de herberg op. Dat doen ook Stolker en Woutje Wagtmans. De eerste zegt: ,,Ergens onderweg hebben we in een herberg zeker een kwartier met onze voeten en onderbenen met schoenen en sokken nog aan in een teil warm water gezeten om langzaam weer een beetje mens te worden.’’

In dezelfde herberg heeft ook Charly Gaul zich mogelijk opgewarmd. De Luxemburger is 88 kilometer voor het einde ontsnapt en is de eenzame koploper. Zijn ploegbaas Guerra is de klimmer op een gegeven moment in de sneeuwstorm kwijt geraakt en ziet dan zijn fiets voor een barretje staan. Binnen zit Gaul rillend van de kou koffie te drinken. Guerra en de masseur zetten hem weer op de fiets.

In Trento begint de klim naar de Monte Bondone, 1650 meter hoog. De koersdirecteur wordt geadviseerd de wedstrijd te staken maar weigert opnieuw. Gaul moet op de top van zijn fiets getild worden. Nummer twee Giuseppe Fantini komt 7 minuten en 44 seconden na de nieuwe drager van de leiderstrui over de streep. De derde Fiorenzo Magni op 12 minuten en 15 seconden rijdt de rit uit met een gebroken sleutelbeen. 

Ook Woutje Wagtmans en Michel Stolker stappen weer op de fiets na hun verblijf in de herberg. ,,Ik heb nooit meer zoiets verschrikkelijks meegemaakt en me voorgenomen nooit meer naar de Giro te gaan,’’ zegt de Zuilenaar. In het eindklassement wordt Wout Wagtmans 13e, Daan de Groot 28e en Michel Stolker 36e. Slechts 43 renners rijden de Giro van 1956 uit

Beelden van de etappes in 1956: klikhier

Op 5 juni 1988 moeten de renners op weg naar Bormio over de Gavia, 2621 meter hoog. Johan van der Velde wil er als eerste zijn. Het is 17 graden aan de voet van de berg. De regen gaat over in sneeuw, de temperatuur daalt onder het vriespunt. De Brabander gaat als eerste over de top gevolgd door Andy Hampsten en Erik Breukink. De twee passeren in de afdaling de verkleumde Van der Velde en strijden om de etappewinst. Zeven kilometer voor de finish laat Breukink de Amerikaan achter en behaalt de mooiste overwinning uit zijn loopbaan.     

‘Breukink slaat slag in Ronde van de Poolcirkel’ is de kop in het Utrechts Nieuwsblad van die maandag. Volgers die alle grote rondes na de oorlog hebben meegemaakt zijn eensluidend, dit is de meest verschrikkelijke etappe die ze ooit hebben meegemaakt. Volkomen verkleumde renners zoeken hun weg in een sneeuwstorm.

Torriani is nog steeds directeur van de koers en wil ook nu van afgelasten niets weten. Dekens, jassen, petten, sjaals, alles dat maar enigszins warmte kan brengen wordt aangerukt. De drager van de roze leiderstrui Franco Chiocciolli moet in een ‘menselijke magnetron’ worden opgewarmd, schrijft de verslaggever. 

Ook Theo de Rooy strijdt die dag tegen de elementen op de Gavia. Hij beschrijft de helletocht in zijn boek Bezield als volgt: ,,Vijf kilometer voor de top ging het asfalt over in plakkerige gestampte aarde, een geitenpad. Regen veranderde in sneeuw. Ik raakte de controle over mijn fiets en lichaam vrijwel geheel kwijt. Ik dacht: ‘Je wilde een sport die nooit werd afgelast. Nou tel uit je winst.’ Het had iets weg van veldrijden, maar dan op een steil weggetje in de bergen. Bijna hallucinerend van de kou begon ik aan de afdaling. Een hachelijke onderneming zonder handschoenen, pet, beenwarmers en droge kleding. Ik hield me vast aan de wetenschap dat bij elke honderd meter hoogteverschil de temperatuur een graad zou stijgen.’’

Enkele kilometers verder wordt Theo de Rooy ingehaald door de Spanjaard Suarez-Cuevas, die warme kleding en warm drinken heeft gekregen. De thee met cognac voelt als een godendrank.