Henk Westbroek - Als ik de Friese Nagelkaas en de komijnekaas niet mee zou tellen, dan werd in mijn jeugd de gewone Hollandse kaas in drie variëteiten verkocht: jong, belegen en oud.

Niet gelijk boos worden en in de pen kruipen om de hoofdredacteur van deze website te informeren dat je vroeger in Utrecht wel degelijk aan roombrie en roquefort kon komen. Dat kon namelijk ook, maar je moest wel enorm je best doen om het ergens op de kop te tikken. Zelfs de Kaasspeciaalzaak verkocht namelijk geen breed assortiment Franse kazen. En Spaanse, Engelse en Italiaanse al zowat helemaal niet.

Het gebrek aan keus was geen ramp, want als iemand in Frankrijk op vakantie was geweest en een half pondje kaas met een vreemde naam en een zweettenengeur mee naar huis nam, dan was het een piekervaring er een schijfje van te mogen proeven. En het leverde ook nog eens een goed kaasgesprek in de familie- en vriendenkring op.

Met salami was het eigenlijk niet anders. Je kon plockworst en grove boerenmetworst kopen, maar de echte salami waar deze Hollandse worsten van nagemaakt waren, vergeet het maar! Laat staan salami met venkelzaad, truffel of rode wijn en stukjes walnoot. Deze voorbeeldworsten bestonden allemaal wel, maar niet in Utrecht.

Brood was ook alomtegenwoordig, maar slechts verkrijgbaar in de smaken waterwit, melkwit, lichtbruin en donkerbruin. Op zaterdag was er krentenbrood beschikbaar, maar bij sommige bakkers moest je die van tevoren bestellen, anders moest je zonder krentenbrood het weekend maar door zien te komen.

Ik wil u ook graag in herinnering brengen dat de liefhebbers van een biertje konden kiezen tussen de smaken pils en oud bruin. De experimentele bierdrinkers waagden zich wel een aan een sneeuwwitje, wat een mengsel was tussen pils en limonade (in de regel 7up ) en niet half zo lekker smaakte als de echte Duitse Radler waar het een afleggertje van was.

Toen in 1974 café Jan Primus in de Jan van Scorelstraat het eerste Nederlandse café-restaurant werd – het café bestaat nog, het restaurantgedeelte niet meer - waar een paar honderd verschillende bieren uit landen als België, Engeland en Duitsland te koop waren, was dat zo’n sensationele nieuwigheid dat alle kranten erover schreven. En dat in Vrij Nederland een achtergrondbieranalyse verscheen van een pagina of drie, terwijl de VPRO uit het café direct een avondvullend radioprogramma uitzond waarin de meer exotische bieren centraal stonden, en waarin een aantal Nederlandse bierspecialisten - die tot die tijd een slapend bestaan hadden geleid - hun diepzinnige zegje over bier mochten doen.

Op het gebied van sterke drank was de keus ook nogal aan de beperkte kant. Een zaak met tig soorten malt-whisky’s bestond niet. Cognac was wel verkrijgbaar, maar imitatiecognac - die nog steeds onder de naam vieux wordt verkocht - was een stuk populairder; wat te maken had met de prijs, want aan de smaak kan het niet gelegen hebben.

Margarine werd ook meer gegeten dan roomboter - wat geloof ik nu nog steeds het geval is - omdat het goedkoper is dan echte boter en omdat margarinefabrikanten ons succesvol hebben voorgespiegeld dat margarine oergezond is en roomboter de bloedvaten langzaam maar zeker dodelijk verstikt. In Nederland hebben reclamebedrijven zelfs voor elkaar gekregen dat margarine tegenwoordig boter genoemd wordt.

Het gekke van dit alles is dat je in mijn jeugd dus vrij weinig keus in lekkere producten had, maar dat mensen daar pas ongelukkig van werden nàdat de keuzemogelijkheden verruimd waren. Het aanbod heeft niet alleen de vraag geschapen, maar ook een onbestemd  gevoel van ontevredenheid met terugwerkende kracht.

(Deze column is eerder gepubliceerd in De Oud-Utrechter en is met toestemming van de auteur overgenomen.)