Kees van Oosten - Er is een tijd geweest dat mensen met een beter inkomen uit de stad vertrokken om in een groene gemeente te gaan wonen in de regio. Niet alleen omdat je daar een grotere woning voor je geld kreeg, maar ook vanwege de rust en het groen en om niet te hoeven wonen in buurten waar zich steeds meer allochtonen vestigden. Om het vriendelijk uit te drukken: mensen met een beter inkomen gaven er vaak de voorkeur aan samen te wonen met mensen met een zelfde leefstijl. 

Begin jaren 80 bedachten geleerde volkshuisvesters en planologen dat het beter was voor de stad als de stad erin zou slagen mensen vast te houden met een hoger inkomen. Dat zou het draagvlak ten goede komen voor winkels en andere voorzieningen. Het zou beter zijn voor het cultureel leven in de stad. Politici die zelden een boek lezen of een concert bezoeken hadden opeens de mond vol over de stad als centrum van kennis en cultuur. In die gedachte past de opvatting dat Utrecht vooral bedrijven moet aantrekken die werk bieden aan hoogopgeleiden. 

De werkelijke oorzaak voor het nastreven van de veryupping van de stad ('gentrification' in het planologisch jargon) was gelegen in de opkomst van het neoliberalisme. Stadsplanning moest volgens de neoliberalen plaatsmaken voor marktwerking. Met andere woorden: doordachte stadsplanning om te kunnen voorzien in de woningbehoefte van het volk maakte plaats voor planning om projectontwikkelaars aan werk en winst te helpen. En met het bouwen van luxe koopwoningen valt nu eenmaal meer te verdienen dan met sociale woningbouw.

Omdat een beleid moeilijk aan het volk te verkopen valt met het argument dat dat bouwend nederland meer oplevert werden er allerlei pseudo wetenschappelijke verhalen bedacht om dat beleid aan de man te brengen. Eén van die verhalen was dus de stad welgestelden nodig had om een centrum te zijn van verfijnde cultuur. Een ander verhaal was dat het zo goed zou zijn voor iedereen als kansarmen en welgestelden door elkaar zouden wonen in een gezonde mix. Dit beleid resulteerde in Utrecht in 2001 in een ambitieus sloopbeleid onder leiding van wethouder Marie Louise van Kleef (PvdA): 10.000 sociale huurwoningen moesten tegen de vlakte en vervangen door koopwoningen.

Het percentage sociale huur in 1996 in Utrecht was 46%, de bedoeling was om dat terug te brengen naar 30%. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het sloopbeleid van de PvdA gesteund werd door vrijwel de hele gemeenteraad (dus ook door GroenLinks). Alleen de SP was tegen en voerde jaren achtereen actie tegen de sloop. Dat niet nog veel meer sociale huurwoningen zijn gesloopt is te danken aan de crisis in 2008. De corporaties kregen het financieel moeilijk en moesten verder van sloopplannen afzien. 

De veryupping van de stad, waarvan sinds de jaren 80 sprake is heeft een zichzelf versterkend effect. Immers, yuppen hebben de neiging om in wijkcomités en politieke partijen de lakens uit te delen. Neemt het aandeel yuppen toe, dan tref je in wijkcomité's en politieke partijen steeds minder gewone mensen (laat staan kansarmen) aan. Het gevolg is dat in de gemeentepolitiek met het belang van mensen met een laag inkomen of een uitkering steeds minder rekening wordt gehouden. Af en toe wordt er geroepen dat de huren voor veel mensen onbetaalbaar zijn, maar dat dat het gevolg is van een doelbewust beleid daar wordt over gezwegen.

Als de politiek de huren en de woningnood niet verder wil laten oplopen, dan zou besloten moeten worden geen bedrijven meer naar Utrecht toe te halen voor hoogopgeleiden. Dan zou de kamerverhuur aan studenten beperkt moeten worden. Dan zou het ook niet meer mogelijk moeten zijn zonder economische binding een woning te kopen of te huren in Utrecht. Allemaal maatregelen waartoe de yuppen in de politiek niet bereid zijn, want dat is ingrijpen in de vrije markt. En dus is de bezorgdheid over hoge huren en de woningnood van o.a. de PvdA en GroenLinks niet meer dan ordinaire verkiezingspropaganda.