Kees van Oosten - Tijdens het Podiumgesprek van debatcentrum Stadspodium Utrecht op 5 april bleek 87 procent van de aanwezigen het eens met de stelling dat discriminatie van gekleurde Nederlanders in Utrecht wel degelijk een dagelijkse gang van zaken is. Op straat, op school en/of bij de gemeente. Op de vraag of er vooruitgang zit in de acceptatie van gekleurde Nederlanders antwoordde directeur Mieke Janssen van Art. 1 ontkennend. Geen vooruitgang. 

Dat de discriminatie er bepaald niet minder op wordt heeft, zo werd naar voren gebracht, veel te maken met de verruwing van het politieke klimaat. Als prominente politici zich vaker negatief uitlaten over allochtonen en migranten, dan wordt daar makkelijk een voorbeeld aan genomen op straat, op de werkplek en bij sollicitaties. 

Discriminatie wordt bijvoorbeeld ondervonden door het niet krijgen van stageplekken waardoor de studie niet kan worden afgemaakt, maar ook (nog steeds) bij het uitgaan: geweigerd worden bij cafés. Klagen bij de politie blijkt weinig uit te halen, waardoor er steeds minder discriminatie wordt gemeld. Wie op de politiestatistieken afgaat, krijgt dus ten onrechte de indruk dat het allemaal wel meevalt. 

De politie was er ook: Van Renswoude, de baas. Die spoorde de aanwezigen aan om toch vooral melding te maken van discriminatie. Op de vraag waarom zo weinig meldingen worden gedaan, ging hij niet in. Het verhaal van één van de deelnemers gaf daar echter wel aanleiding toe.

Het verhaal was: hij stond buiten bij zijn voordeur een sigaartje te roken. Een paar agenten vonden dat verdacht. Toen hij zich niet kon legitimeren (zijn ID lag binnen) werd hij geboeid. De agenten wilden hem meenemen naar het bureau, maar wisten eigenlijk niet waarvoor. En dus deden ze de man de boeien weer af en lieten hem verder met rust. De man diende de volgende dag een klacht in. Klacht ongegrond, geen excuses.

Een veel gehoorde mening was dat discriminatie vooral komt doordat mensen van uiteenlopende culturen onvoldoende met elkaar omgaan, waardoor ze weinig van elkaars achtergrond begrijpen. Ook werd genoemd het argument van M.L. King: het werkloos toezien van fatsoenlijke mensen maakt dat kwaadwillenden ongehinderd kunnen oproepen tot discriminatie en haat.

Net als bij het Podiumgesprek over vluchtelingen vorig jaar waren er alleen aardige mensen die tegen discriminatie zijn. Haatzaaiers komen niet op beschaafde Podiumgesprekken af. Dat maakt de impact ervan gering. Het schelden op allochtonen en de islam zal er op de sociale media en in populistische kranten niet minder door worden. Eigenlijk zou zo'n Podiumgesprek dus het begin moeten zijn van allerlei acties. 

Dat mensen met verschillende achtergronden langs elkaar heen leven, daar valt wat aan te doen. Wij vragen van nieuwkomers om kennis te nemen van de Nederlandse cultuur en geschiedenis, maar wat weten wij eigenlijk van de cultuur en de geschiedenis van medeburgers met een Turkse, Surinaamse, Ethiopische, Marokkaanse of Riffijnse achtergrond? 

Dat er mensen zijn die zich door vreemdelingen- en moslimhaters laten opstoken heeft te maken met een groot gebrek aan kennis en voorlichting over andere culturen. Het zou dus mooi zijn als het Podiumgesprek een vervolg krijgt in voorlichtings- en gespreksavonden over cultuur en achtergrond van medeburgers met een niet-Nederlandse herkomst. Integreren moet van twee kanten komen.