Raymond Taams - Ik had altijd een hekel aan fietsen, eigenlijk nog steeds wel, maar de inflatie dwingt me ertoe. Laat ik eerst schetsen hoe ik mij tot vorig jaar, dus voordat we onszelf middels ondoordachte sancties tegen Rusland verarmden, door de stad verplaatste.

Een rijbewijs heb ik niet, dus de auto was geen optie. Bij droog weer liep ik in principe alles, ook als ik van bijvoorbeeld Overvecht of Kanaleneiland naar de Oudegracht moest. Twee uur wandelen op een dag was niet uitzonderlijk.

Wanneer er neerslag uit de wolken boven Utrecht viel, nam ik de bus. Deze informatie kan u niks schelen, toch leest u door, u bent allang blij dat iemand het woord tot u richt in onze steeds anoniemer aanvoelende stad.

In augustus vorig jaar, na minstens een decennium geen fiets te hebben bezeten, kreeg ik van kunstenaar Pet mijn huidige rijwiel. Het was een elektrisch exemplaar waar hij de accu vanaf had gesloopt, waarom weet ik niet. Omdat een ongesneden ontbijtkoek bij Albert Heijn én Jumbo in dezelfde maand plots 1 euro 25 kostte in plaats van 75 cent, besloot ik voortaan door de regen te fietsen in plaats van de bus te nemen.

Daar ik minstens drie ongesneden ontbijtkoeken per week eet, was ik alleen hieraan al zes euro per maand extra kwijt. Tot overmaat van ramp schoot de prijs van appelstroop omhoog van tachtig cent naar 1,20 per pot, daar verwonderden Pet – die ook van appelstroop houdt – en ik ons nog het meest over.

Inmiddels beweeg ik mijzelf een jaar per fiets door de stad, dit heeft de manier waarop ik naar mijn woonplaats kijk veranderd. Doordat ik mij eigenmachtig met krachtige pedaalslagen over de honderd vierkante kilometer die Utrecht telt voortbeweeg, voelt de oppervlakte steeds meer als een grondgebied dat ik beheers, en dat ik mag benutten zoals ik wil.

Deze bezitsdrang wordt versterkt door het concept ‘Onze stad, ons canvas’ van stadslab RAUM op het Berlijnplein. Utrecht als reusachtig schildersdoek waarop bewoners dingen creëren: leuker wordt het niet. Tussen droom en daad staat tegenwoordig echter meestal iemand die vertelt dat iets niet mag.

Zo zat ik dinsdagmorgen rustig mijn zegeningen te tellen in de ontvangsthal van de Jaarbeurs. Zeker, ik zou dit ook thuis kunnen doen, maar ik was toevallig iets te vroeg voor een afspraak aan de Croeselaan. De banken en stoelen tegenover de receptie zijn een aangename plek om voor je uit te mijmeren, tevreden over je leven tot nu toe, dromend over grootse daden in de toekomst.

Er zat verder niemand in de enorme ruimte, wat prettig is terwijl je je hoofd leegmaakt. Al dromend ontging me dat een argwanend kijkende beveiligster met kort grijs op mij afliep. Haar mannelijke collega bekeek van een afstand hoe ze dat potentieel gevaarlijke dier in hun territorium zou temmen.

“Huh, doe ik iets verkeerd?”, stamelde ik tegen de dame. “Heeft u hier een afspraak?”, vroeg ze met gefronst voorhoofd. “Nee, ik zit gewoon even te wachten op iemand”, mompelde ik, waarop ze mededeelde dat de Jaarbeurs geen openbaar gebouw is.

Geïrriteerd stond ik op om te vertrekken. De beveiligster woonde zelf misschien wel in Nieuwegein, ze had helemaal niets te zeggen over wat er op mijn grondgebied gebeurde. Later, toen ik weer wat milder was gestemd, dacht ik: Utrecht wordt niet gauw een kleurrijk schilderij wanneer het verboden is te dromen op uitnodigende, ongebruikte plekken.