Raymond Taams - Onderweg naar een bijeenkomst met chique mensen uit de cultuursector wandel ik op een koude dinsdagmorgen over de Oudegracht. Als ik in een portiek naast de Rembrandt-bioscoop drie lege bierblikken zie, is mijn eerste impuls ze in mijn tas te stoppen om ze bij de verderop gelegen Albert Heijn in te leveren voor het statiegeld.

‘Maar wat als iemand van de vergadering me ziet?’, denk ik plotseling. ‘Dan verkoop ik straks aan tafel dure praatjes over inclusie, participatie en verbinding, terwijl diegene met het beeld zit van een zwerver die voor enkele grijpstuivers ranzige halveliterblikken uit een portiek naast de Rembrandt-bioscoop in zijn tas propt’. 

‘Jongens, het geld ligt op straat’, duikt clown Bassie op in mijn innerlijke dialoog. Toen ik lang geleden, ver voordat ik bij duurbetaalde cultuurtypes aan tafel mocht zitten, een eenvoudige verslaggever voor een lokale krant was, interviewde ik de clown in zijn kleedkamer na een optreden in een partycentrum te IJsselstein. 

Bassie sprak veel over geld tijdens dat interview, ik denk om mij en mijn collega-journalist te helpen. Bij binnenkomst nam hij ons in ieder geval met een bezorgde blik in zich op, waarna hij – waarschijnlijk vanwege onze sjofele kleding – vroeg ‘of er tegenwoordig nog een beetje geld te verdienen valt in krantenland’.

“Het geld ligt op straat, je hoeft alleen te bukken om het op te rapen”, drukte de rood-wit geschminkte kindervriend ons bij het afscheid op het hart. Nu, vele jaren later, terwijl ik op een Utrechtse gracht sta te twijfelen of het sociaal wenselijk is om voor vijfenveertig cent statiegeld te bukken, galmen die woorden door mijn hoofd.

‘Uiteindelijk ben ik eerder een hardwerkende clown dan een babbelende cultuurfunctionaris’, concludeer ik nadat ik de halveliterblikken behoedzaam tussen mijn laptop en een stapel papieren in mijn tas schuif. Ze kunnen me wat, die vergadertijgers.