Fred Penninga - lid van het Utrechts Stadsdichtersgilde - schrijft wekelijks een actueel stadsgedicht of een persoonlijk commentaar. Dit keer onder de titel:

VOOR WIE DIT LEEST

Vandaag zijn woorden zilvervisjes, snotterig

glibberig doorschijnend en ongrijpbaar.

Opeens blijft het woord onderbuik kleven

aan mijn handpalm, alsof het gedrukt staat.

Daar schrik ik van; is het mijn onderbuik

of gewoon onderbuik-in-het-algemeen?

      Ik weet het wel. Er is iets onzegbaars dat

      moeite doet om juist wel gezegd te worden.

      Nu er geen woorden voor lijken te zijn,

      dringen doffe klanken zonder kleren zich op.

      Ze snerpen, fluiten, gieren, slijpen, drensen

      en vullen de ruimte met schuldige leegte.

De gereedschapskist van de dichter staat

onaangeraakt in een hoek, als oude doos.

De dichter weet het wel. Zijn hamer, zijn beitel

de grove rasp, de schaaf, het schuurpapier.

Allemaal ten dienste van het edel ambacht:

spellen, schrijven en polijsten; het woordje troost.