Peter Oostveen - Ik verlaat ’t Louis Hartlooper Complex. Hoewel het pas 16.15 uur is, wordt de grauwe lucht alweer overgenomen door de duisternis. De gure wind doet de regen in m’n gezicht slaan. In mijn beleving hamert de regen al wekenlang onafgebroken op Utrecht neer. De film die ik zojuist gezien heb “Vele hemels boven de zevende” heeft m’n gemoed aan flarden gereten.

In mijn hunkering naar verdoving speur ik ’t wolkendek af naar een opening. Soms gunnen de hemellichamen ons een open luik, een venster, een witte lichtbundel. Maar nu niet. Al wekenlang houden ze hun rijk gesloten. Uit voorzorg, die ene hemelbestormer, die muiter, is de heilige orde immers al fataal geworden.

In de hemel boven Utrecht is ’t al maanden een tranendal. De lichtgestalten huilen in stilte. Soms in kolkende stromen, soms in druppelend smeltwater. Hoe ze hun handen ook voor de ogen vouwen, er is niets wat ’t schreien kan doen stoppen.

De engelen, profeten, cherubs, maagden, gewoonlijk uitmuntend in ’t duiden en kanaliseren van het menselijk lijden, verkeren nu zelf in een deplorabele staat. Zelfs zij hebben te lijden onder de Godsverduistering en zijn niet meer bij machte als trooster op te treden. Allen worstelend met diezelfde wurgende vraag: “Hoe heeft de hemelse orde verstoord kunnen raken?. Hoe in hemelsnaam hebben ze kunnen verslappen, verzaken, hoe in Godsnaam heeft Lucifer in hun domein kunnen infiltreren?” Met dat ene fatale en onomkeerbare tot gevolg.

Vanuit het hemelrijk zijn engelbewaarders, troosters, naar de wereld gezonden. Dat is altijd al zo geweest. Eind november brachten twee van hen bij Broese hun madrigalen ten gehore. Eén ervan zong met gebarsten vocalen “Kom terug”, “Kom terug”. Zijn sacrale gelaatsuitdrukking kon de eigen diepe wanhoop niet camoufleren. Het mocht dan ook niet baten, ze kwam niet terug. Voor een kort ogenblik verlichting voor de toegestroomde verzameling van rouwenden, maar de grauwsluier week niet.

De engelen zullen hun heilzame werk pas weer kunnen hervatten als hun orde hersteld is. Ze moeten wachten, wachten tot ’t tij keert, wachten op ’t teken. Ze weten waarop ze wachten. Het ligt besloten in hun oorsprong. De hogere orde van heiligen zal in een mozaïek van sneeuwwitte lichtbundels opnieuw aan hun moeten verschijnen. En hun kelken weer overvloedig moeten laten vloeien met troostrijke honingmelk.  

Tot dat moment zal er boven het Utrechtse wolkendek een serene stilte heersen, een stilte die ook door een kakofonie van vuurwerk niet doorbroken zal worden.