Peter Oostveen - De zomer van 2018. De mussen vielen van ’t dak. En niet alleen de mussen vielen. Ook de bomen namen een voorschot op de herfst en lieten uitgeput hun bladeren vallen, evenals hun schors. En, voor de gewone mens ook eens een keer een opluchting, deze zomer was ’t gras bij de buren eens een keer niet groener.

Het enige gewas dat deze zomer welig tierde waren de komkommers, evenals het bijbehorende nieuws. De gemiddelde Utrechter zal ’t wellicht niet zo opvallen, maar sinds de gemeenteraadsverkiezingen van maart dit jaar heeft ’t gemeentebestuur nog nauwelijks van zich doen laten spreken. Natuurlijk is er een collegeprogramma gemaakt. VVD-voorman Dimitri Gilissen sprak in ferme bewoordingen “zich op te maken voor een strijd tegen de linkse revolutie”. En toen werd ’t stil. Heel stil. Oorverdovend stil.

En dus was er deze zomer niet zo heel veel meer te melden dan dat het uurwerk van de Dom stil stond. Tot twee maal toe zelfs! (tjonge-tjonge). Toen ik dit op een dag op de nationale radio keer op keer voorbij hoorde komen, dacht ik letterlijk een zonnesteek te hebben opgelopen.

Maar columnisten in Utrecht weten zich altijd verzekerd van één onderwerp waar ze altijd naar uit kunnen wijken. Eén onderwerp dat altijd geldt als veilige haven, een toevluchtsoord voor commentatoren in een nieuwsluwe periode. En, alsof daar een bewuste strategie achter schuil gaat, de gemeente Utrecht zelf geldt als hofleverancier van dat onderwerp: GELUIDSOVERLAST. Want, we weten, het gemeentebestuur van Utrecht en geluidsoverlast, die twee horen bij elkaar. Als een Siamese tweeling, onafscheidelijk als Geer en Goor.

Zijn de evenementen op het Domplein even geen bron van geluidsoverlast, dan is de politiehelikopter dat wel. Houdt het conservatorium de ramen een tijdje gesloten, dan zijn het wel weer de omwonenden van Castellum Hoge Waerd in Leidsche Rijn die naar de rechter stappen. Hoe dan ook, geluidsoverlast, zoals Geer en Goor kunnen schaterlachen, zo bescheurt de gemeente Utrecht het ook om geluidsoverlast.

Een paar weken geleden was ’t weer raak: het dancefestival Verknipt bij recreatieplas Strijkviertel in Leidsche Rijn. De beats van het festival waren in een groot deel van Leidsche Rijn en het aangrenzende deel van Utrecht te horen. Net zoals dat het beats regende, zo regende het ook klachten: “techno-dreunen veel en veel te hard”, “gemeente vergeet belangen inwoners”, “hersen-verwekende daverdreun op kilometers afstand te horen”, “opgelucht na 23.00 uur ramen en deuren weer open”.

Net zoals de Eskimo’s, die voor sneeuw vijftig woorden hebben, zo heeft de gemeente Utrecht vijftig manieren om tegen haar burgers “je zoekt ’t maar uit” te zeggen. De ene keer zalvend, de andere keer stuitend of stompzinnig.

In het geval van de klachten over het Verknipt-festival blonk de gemeente uit in volslagen nietszeggendheid: “onze mensen hebben de hele dag metingen verricht, maar alles is netjes binnen de vergunning gebleven. Omdat de wind uit het zuidwesten kwam en de relatief lage tonen van het festival ver dragen, was het tot ver te horen”. Feitelijk zegt de gemeente hier: “het volume bleef binnen de normen, dus kan er geen overlast zijn geweest” of “het volume bleef binnen de normen, dus mensen, geen reden om te klagen”.

Voor de volgende editie van dit of andere vergelijkbare festivals een weinig geruststellende reactie. Geruststellender zou zijn als de gemeente zou zeggen: “Het volume bleef weliswaar binnen de normen, maar nu toch zoveel mensen hinder hebben ervaren (wat wij zeer betreuren), zullen wij de vergunningen in ’t vervolg toch beter tegen ’t licht houden”.

We leven in Utrecht steeds meer hutje-mutje op elkaar. Niemand kan nog verwachten in een compleet geluidsluwe zone te leven. En dit kunnen wij van de gemeente ook niet verwachten. Wat wij van de gemeente wel mogen verwachten is het diepe besef dat zij, als het om geluid gaat, niet alleen de economie en doelgroepen bedient, maar ook het algemeen belang.

En dit algemene belang houdt in dat de gemeentelijke overheid, zowel binnen als buiten de regelgeving om, haar inwoners zoveel als mogelijk dient te beschermen tegen gezondheid bedreigende invloeden van buitenaf. Voor onze bestuurders is dit vreemd genoeg een blinde vlek, maar Utrecht bestaat niet alleen maar uit jonge, frisse, gezonde, dynamische mensen. In Utrecht wonen ook oudere mensen, mensen met ziektes en/of aandoeningen, mensen met een burn-out, en, niet te vergeten, “gewone mensen die geacht worden morgen weer fris en fruitig op ’t werk te verschijnen”. Er bestaan zelfs mensen, een zeldzame soort, die ook avond- en nachtdiensten draaien. Mensen die afhankelijk zijn van een goede dag/nachtrust en dus niet zitten te wachten op een nonchalante, slonzige en in gebreke blijvende gemeentelijke overheid.

Voor deze mensen klinkt het schaterlachen van de gemeente inmiddels oorverdovend hard. Zo hard dat zelfs watten of andere gehoorbescherming geen soelaas meer bieden. De hoogste tijd dus dat onze bestuurders de inwoners van Utrecht op dit punt serieus gaan nemen. Want, bestuurders van Utrecht, niet de inwoners zijn, als ’t om geluid gaat, overgevoelige personages. Nee, een gemeentebestuur dat een compleet stadsdeel laat meegenieten van een technofestival, zo’n gemeentebestuur heeft een totaal verknipt beeld van één van haar belangrijkste taken: het dienen van het algemeen belang en met name het beschermen van de gezondheid van haar inwoners.

In dat licht kan het door de Utrechtse afdeling van de Partij voor de Dieren oprichten van een soort van meldpunt voor festivaloverlast gezien worden als een daad van bestuurlijke verdwazing. Bij deze partij is blijkbaar het besef nog niet doorgedrongen dat “regeren vooruit zien is” en “voorkomen de voorkeur geniet boven genezen”.