Rene van Maarsseveen - "Natuurlijk was het vroeger niet beter", zegt mijn 97-jarige oom Hans, "het was hooguit anders". Hij kijkt me strak aan en haalt een hand over zijn schedel. Er zit nauwelijks nog haar op.

"Neem de kapper bijvoorbeeld", gaat oom Hans verder, terwijl hij zijn hand op zijn hoofd laat rusten, "dat was in mijn jeugd een heel ander beroep dan nu. Daar ging je naar toe om je te laten scheren. Ze werden ook wel barbiers genoemd. Scheerapparaten en –mesjes waren er nog niet. Ze gebruikten vlijmscherpe scheermessen. Mensen durfden die zelf niet te gebruiken. Sommige rijke mannen gingen elke dag naar de kapper om zich te laten scheren, anderen eens per week. Die laatste groep meestal zaterdag, om er op zondag in de kerk netjes uit te zien".

"Dan zal het wel druk zijn geweest op zaterdag?", vraag ik.

"Jongen, de kappers en andere winkels waren zaterdags, maar soms ook op andere dagen, tot diep in de nacht open. De winkel ging pas dicht als de laatste klant was geholpen. Je had toen nog geen sluitingswet hè’."

Oom Hans glijdt nog eens door de paar vlassig witte haren op zijn hoofd. "Tja, vroeger. Toen had ik nog haar". 

"Ik heb weleens gehoord dat de kapper vroeger een ontmoetingsplek was", zeg ik.

"Dat was het in mijn jeugd nog. Bij de kapper ontmoette je de buurt en hoorde je de laatste verhalen. Veel kappers verkochten ook allerlei andere spullen. En de meeste hadden ook een sigarenhandeltje. Zo’n sigaar kostte toen een cent, misschien twee cent. Tabaksvergunning en accijnszegeltjes bestonden nog niet. Hij kocht ze gewoon bij de plaatselijke sigarendraaier".

"U bent toch van 1918?"

"Ja, verwekt in de oorlog en in de laatste week van de oorlog geboren. Ik weet nog dat er in mijn jeugd heel veel kappers waren. In elke straat in Utrecht was er wel een en soms waren er meerdere. De zaken verschilden wel, je had deftige zaken en knipfabrieken. Je opa ging naar Piet Soels. Dat was een hele bekende deftige kapper op de hoek van de Biltstraat en de Wittevrouwensingel. Piet, je noemde de kapper altijd bij zijn voornaam, knipte ook vrouwen. Natuurlijk wel gescheiden van de mannen, want gemengd was toen verboden".

"Ging mijn vader ook naar die Piet?"

"Dat weet ik niet. Ik denk dat hij naar Van Bekkum ging op de Voorstraat. Die heette ook Piet en hij werkte samen met zijn broer Jan. De gebroeders van Bekkum. Ja, en dan had je nog Van Leeuwen aan het Oudkerkhof. Van Leeuwen was een echte kappersfamilie in die tijd, met meerdere zaken. Piet Soers, de Van Bekkums en de Van Leeuwens waren de deftige kappers. Die werden ook wel coiffeurs genoemd.

Je opa had ook een kastje bij Soers, daar lagen zijn eigen scheer- en kappersspullen. Die spullen hadden deftige klanten toentertijd zelf in eigendom. In zo’n kastje bewaarde Soers scharen, scheermes, aluinsteen en dergelijke van een klant".

"Over welke tijd heeft u het nu?", vraag ik uit een vreemd gevoel van geschiedschrijving.

"Dat zal rond 1930 zijn", zegt oom Hans en hij staart nadenkend voor zich uit. "Toen Gillette met mesjes doorbrak veranderde het vak van kapper geleidelijk. Het werden steeds meer harenknippers in plaats van de gezellige zaken waar de mannen zich lieten scheren, moppen tapten en netjes op hun beurt wachten".

"Nou dat gebeurt nog steeds hoor".

"Wat? Moppen tappen? Je moet nu een afspraak maken en op je beurt wachten. Zo zie je maar. Er is weinig veranderd, alleen scheren doen we nu zelf", beëindigt oom Hans het onderwerp, terwijl hij voor de laatste keer die middag over zijn schedel wrijft.