Paul Bersee - Uterech heb een idyllisch plekje in het noordoosten van de stad. Het heet Blauwkapel. Dat staat op een klein blauw bordje, met de toevoeging: gemeente Utrecht.

Rondom het naambordje staan ook aanwijzingen dat het een doodlopende weg is, dat er niet mag worden geparkeerd en dat drones niet welkom zijn. Heel wat waarschuwingen in één oogopslag. Gelukkig bloeien daaronder enthousiast een aantal zonnebloemen. En als ik op mijn fiets het bruggetje overga, kom ik terecht in een buitengewoon liefelijke omgeving.

La douce France!

Langs de toegangsweg staan klassiek ogende lantaarnpalen. Sfeervol. Links van de weg een aantal ludieke, vrijstaande woningen en verderop aan de rechterzijde enkele gemoedelijke huizen tussen het groen.

Dit is niet zomaar een idyllisch plekje in Utrecht. Dit is Chapelle bleue!

De weg met keien van Zweeds graniet maakt het pittoreske plaatje compleet. Maar voor een fietser met goed gevulde banden is het een ware ramp. Ik vermoed dat het doel van de keien tweeledig is: sfeer creëren en doorgaand verkeer afschrikken zodat de rust gegarandeerd blijft.

Je kunt beter gaan lopen, zoals de mevrouw die mij tegemoet komt. ‘Bonjour madame.’ Ze knikt minzaam.

Ik sla rechtsaf de Kapeldwarsweg in. Links van me ligt onverwachts een nieuwbouwwijkje met kleine huizen die de indruk wekken een samensmelting te zijn van moderne architectuur en militaire bouwkunst uit de tweede helft van de 19e eeuw.

Très spécial.

Rechts ligt het eeuwenoude gotische kerkje met naar het schijnt een blauw interieur.

Incroyable.

En de stilte tintelt zachtjes in mijn oren.

Ik mis nu een uitspanning met een aangenaam terras, waar ik thee met enkele krokante macarons kan nuttigen.

Vanaf de Kapelweg komen twee fietsers mijn richting in gereden. Daarna nog twee en vervolgens nog minstens zes fietsers. Ze rijden vrij hard en dragen kleurrijke wielerkleding met sponsornamen, die ik u zal besparen.

Het kost ze zichtbaar veel moeite om overeind te blijven. Gelijk de renners van Parijs-Roubaix, een wielerwedstrijd van 259 kilometers met dertig vreselijke kasseienstroken.

Iedereen mag er een mening over hebben, maar ik vind Parijs-Roubaix een akelige koers om naar te kijken. Zelfs als ze door het plaatsje Bersée rijden in het noorden van Frankrijk. Dat armetierige gestuiter op die fietsen, al die lekke banden en die talrijke valpartijen staan mij gewoon erg tegen. Ook kijk ik niet voor mijn lol naar fietsers die met meer dan 70 kilometer per uur een berg afdalen. Ik zie de coureurs liever een berg beklimmen met een stijgingspercentage van 15 procent of meer. Maar dan wel graag zonder opgefokte binken die met de zwoegende pedaleurs meehollen, gekleed in een hazenpak of in de dienstkleding van een ondeugend kamermeisje.

Ik moet een goed heenkomen zoeken als het peloton mij in Chapelle Bleue passeert. Als ze denken aan een rondje om de kerk, dan wacht hen nog een flinke teleurstelling, aangezien er geen weg rondom de kerk ligt.

Aan het einde van de weg staan de wielrenners stil en drinken en eten wat. Misschien wel macarons. Ook is er iemand bij die hen instructies geeft hoe ze valpartijen kunnen voorkomen.

Als ik het niet dacht: een training voor bikkels die Parijs-Roubaix willen rijden. Die zijn hier nog wel even bezig.

Waarschijnlijk de godgânse dag …

Malheureusement!  

Malheureusement je dois partir