Jeroen Wielaert - Twee maanden voor de Tourstart in Utrecht was L’Équipe al in de stad. De beroemde sportkrant van de ronde had zijn starreporter afgevaardigd. Hij kwam in zijn kenmerkende zwarte tenue: Philippe Brunel. Het ging hem om de diepere achtergronden van de komende Grand Départ. Het is een bijzonder verblijf geworden voor een Parijzenaar in Utrecht.

Brunel is al jaren een bijzondere verschijning in de Salle de Presse van de Tour, met zijn elegante, magere gestalte, zijn donkere, halflange coiffure, als een zwierig gordijn om zijn smalle hoofd. In 1976 debuteerde hij als jonge verslaggever voor L’Équipe in de Tour de France. Hij begon met het noteren van de commentaren van Jacques Anquetil. In de eerste jaren deelde hij de volgwagen met een paar collega’s die al grote faam hadden: verslaggever Pierre Chany en columnist Antoine Blondin.

Er is geen beter duo mogelijk om opgeleid te worden tot Tourjournalist. Brunel is net als ik van 1956. Het is een bijzonder journalistiek plezier om met hem verbonden te zijn met Chany en Blondin.

Voor Brunel was het net als de Tourdirecteuren Leblanc en Prudhomme. Utrecht kwam in 2002 met een kandidatuur voor de Tour, maar ze hadden geen idee hoe de stad eruit zag. Het was een merkwaardige onbekende in het hart van Nederland. Nu was het de beurt aan de Parijse journalist – een persoonlijke primeur. De afspraak was op het terras van Grand Hotel Karel V. Philippe had een oude jeugdvriendin meegenomen, een architecte uit Lyon die bijzonder geïnteresseerd was in het Rietveld-huis.

Op de wandeling naar Restaurant Le Canard in de Gansstraat deed Brunel zijn eerste ontdekking. We kwamen aan bij de Oudegracht.

‘Ah, un canal! Très spécial!’ riep hij. Hij was niet de eerste Parijzenaar die nog nooit van de Oudegracht had gehoord en er zich door liet betoveren. Zo ging het verder, richting Twijnstraat, langs de boetiekjes. Samen met Agnes ging het maar door: ‘C’est supèr. Supèr…’

Zo is het doorgegaan, twee dagen lang. Met die ene conclusie: ‘Quel découverte! Wat een ontdekking!’

Het was na dergelijke waarnemingen  in The Guardian en The Washington Post. Het werd tijd voor een nieuwe bevestiging van L’Équipe. Brunels ervaringen zullen vlak voor de Tourstart verschijnen. Ik ben benieuwd wat hij schrijft over zijn belevingen met de Utrechtse stadsfietscultuur.

Eerst heeft hij ze zien staan. Daarna maakte hij mee dat ze bijna over zijn voeten reden. Hij werd er nerveus van. Het was laat op avond dat hij opmerkte: ‘Het zijn insecten!’ Met het zwart van al die frames dacht hij aan de absurde kevers van Kafka.

Hij was in contact gekomen met de grootstedelijke fietsplaag, totaal onbekend in de Parijs. Als journalist zag hij, ervoer hij, hoe ernstig het is met het wilde Utrechtse fietsverkeer. Nog nooit heb ik een man zo snel zien leren oppassen met oversteken.

In het Spoorwegmuseum bewonderde Brunel de tentoonstelling Parijs is nog ver, met veel aandacht voor de Nederlands deelname aan de Tour de France (vanaf 1936 241 renners, noteerde Philippe). Hij was onder de indruk van die ene wagon die herinnert aan de jodendeportaties in de Tweede Wereldoorlog.

Voort ging het daarna. Brunel zag weer de fietsen zwermen, brutaal, ontembaar. Hij zei: ‘Het zijn net muggen! Ze moeten hier lijm op de weg smeren die langzaam aan die wielen blijft plakken, totdat ze stilstaan.’’

We reden door naar de Maliebaan en de Biltstraat, langs de busbaan. Voor een gelouterde Parijse verslaggever was het weer geen bezwaar om daar voor een keer 198 tijdrijders overheen te zien zoeven.