De Utrechtse dichter Ingmar Heytze viert dit jaar zijn dertigjarig dichterschap en recent verscheen er een bundel met daarin zijn verzameld werk. Ter gelegenheid van al deze feestelijke feiten had Nieuws030 een uitgebreide ontmoeting met hem.

Door Raymond Taams

Via Facebook laat de dichter weten dat hij tien minuten later op de afspraak zal verschijnen. De verslaggever schrijft terug dat hij het prima vindt; hij zit lekker in de felle ochtendzon op een Utrechts terras. Even later fietst Ingmar Heytze (46) energiek het binnenplaatsje op waar het terras zich bevindt. Middels het één keer hard luiden van zijn fietsbel, een opgestoken hand en een krachtig ‘Hallo!’ laat hij duidelijk weten dat hij is gearriveerd. Aan een tafeltje kijkt een groepje mannen in grijze pakken even op van de papieren waarover ze zitten gebogen. 

“Sorry hoor, dat ik wat later was”, verontschuldigt Heytze zich terwijl hij gaat zitten en zijn tas afwerpt. “Als je vader bent van een gezin met twee kinderen is er altijd wat te doen. Het voordeel is wel dat ik efficiënter werk sinds ik vader ben. Ik zet er meer tempo achter om weer snel tijd met de kinderen door te kunnen brengen.” Door het verschijnen van zijn verzameld werk, de bundel ‘Voor de liefste onbekende’, heeft hij een paar intensieve weken achter de rug. “Allerlei media wilden me spreken over die bundel en over het feit dat ik dertig jaar dichter ben. Negen dagen lang het stralende middelpunt van het universum zijn vind ik best lekker, maar gisteren was ik er opeens helemaal klaar mee. Het was zondag en ik was de hele dag chagrijnig. Zo erg dat mijn vriendin op een gegeven moment vroeg wat er was.”

En dat terwijl je beweert zo van schrijven te houden omdat het je structuur en ordening geeft. Het middelpunt van het universum zijn is een bijzonder overzichtelijke situatie. Dus waarom ben je zoiets na ruim een week al zat?

“Haha, als je het zo bekijkt, zeker. Ik gun het iedereen voor negen dagen. Of iedereen z’n fifteen minutes of fame, zoals Andy Warhol zei. Ja, laten we de aandacht en de roem eerlijk delen. Ik ben nu negen dagen het middelpunt van de wereld geweest en nu mag iemand anders.”

Het is in zijn dichtersbestaan altijd hollen of stilstaan, verzucht Ingmar Heytze. “Het samenstellen van een dichtbundel veroorzaakt veel onrust en spanning bij me. Gelukkig moet de eerste zetfout in de nieuwe bundel nog gevonden worden, maar je wilt gewoon dat alles klopt. Een poëziebundel samenstellen kun je vergelijken met het maken van een muziekalbum. Heel vroeger, in de jaren zestig, brachten popmuzikanten alleen nummers op een single uit. Toen kwamen er albums en gingen ze nadenken over de opbouw en samenhang van zo’n plaat. Je opent bijvoorbeeld met een knaller en je eindigt een beetje melancholisch en filosofisch. Daartussenin bespeel je allerlei registers.” Als hij nog wat dieper op de materie ingaat gebruikt Heytze zelfs de term ‘trucs’. “Het woord ‘trucs’ is inderdaad niet echt een begrip dat je snel associeert met poëzie, maar ik denk bijvoorbeeld de hele tijd in zogenaamde ‘spreads´. Als je de bundel openslaat heb je telkens links en rechts een gedicht staan, op elke pagina één. De meeste mensen lezen van links naar rechts, maar uit onderzoek blijkt dat ze bij het doorbladeren van een dichtbundel meestal hun oog laten vallen op de rechterpagina. Dus ja, dan zorg je dat je beste gedichten rechts staan.”

Dertig jaar is hij nu dichter en het zat er al vroeg in. “Er bestaan foto’s van mij dat ik een jaar of vier was en dat ik met een grote koptelefoon op mijn hoofd naar platen op de pick-up luisterde. Dat waren elpees uit de omvangrijke cabaretcollectie van mijn moeder. Don Quishocking, Ivo de Wijs, dat soort namen moet je dan aan denken. Er waren ontzettend veel hele goeie tekstdichters in het Nederlandse cabaret toen. Daar moet het voor mij begonnen zijn, dat kan niet anders. Wat ook erg meehielp was dat mijn zus acht jaar ouder is dan ik en er plezier in had om mij alvast te leren lezen. Dus voor ik naar de lagere school ging kon ik dat al. Het was een erg cultuurminnend en talig gezin waarin ik opgroeide. Mijn vader werkte als socioloog bij Staatsbosbeheer en hield zich dus veel bezig met onderzoeksrapporten. Goed, dat was geen literatuur maar die artistieke kant kreeg ik mee van mijn moeder, die me werkelijk overal mee naartoe sleepte. Als Freek de Jonge in de stad was, hup, wij erheen. Mijn ouders waren gewoon ontzettend dol op kunst en cultuur. Nog steeds trouwens, ze leven gelukkig allebei nog. Op welke ouder ik het meeste lijk? Ik denk toch wel op mijn moeder, vanwege dat artistieke. Maar de creatieve figuren zitten wel weer allemaal aan mijn vaders kant, zoals een oom Ben Heytze die cartoonist was, en mijn overgrootvader J.C. Heytze, die o.m. decorateur was bij de behoorlijk legendarische Kunstaardewerkfabriek St. Lukas. Voeg daar nog een slagwerker en een violist aan toe, en wat aangetrouwde beeldend kunstenaars, en je hebt een heel aardig genenpakket voor een artiest, zij het dat ik geen streep goed op papier zet, geen spijker recht in een muur sla en, voor zover ik weet, tot nu toe de enige dichter ben die mijn familielijn heeft voortgebracht.”

Zijn acht jaar oudere zus baande min of meer de weg voor Heytze om naar een voor hem perfecte school te gaan. “Zij zat eerst op de katholieke Paulusschool om de hoek, een goede school maar daar waren mijn ouders niet zo tevreden over. We woonden in Tuindorp en de Kees Boekeschool in Bilthoven was dus relatief dichtbij via de boemel tussen station Utrecht Overvecht en Bilthoven. Daar heb ik mijn hele schooltijd doorgebracht, zowel de basisschool als de middelbare school. Het was een beschermde omgeving, een soort klein dorp. Ieder kind kreeg ruimte voor waar het goed in was, ook als dat toevallig niets met de lesstof te maken had. Het is bij uitstek een school waar je leert om iemand te zijn in plaats van iets, en een sociaal iemand bovendien. Ik kon goed schrijven en lullen, en dat werd op school gewaardeerd en gestimuleerd. Dat heeft me denk ik wel een voorsprong gegeven; als ik op een strengere school had gezeten had ik mijn talent minder vroeg kunnen ontwikkelen. Verder kon ik trouwens ook he-le-maal niks. Maar dan ook echt helemaal niks. Rekenen, gym, een drama.”

Toch heeft Utrechts bekendste dichter wel degelijk een sportieve carrière op zijn naam staan. 

“Pa was erg actief binnen de hockeyclub dus het sprak een beetje voor zich dat ik ook op hockey ging. Ik heb zelfs nog een tijdje gevoetbald voordat ik ging hockeyen. In tegenstelling tot mijn vader had ik totaal geen idee wat ik er deed, daar op de hockeyclub. Het kon me niet schelen als we verloren. Iedereen was boos en chagrijnig als we klop kregen maar ik ging gewoon lekker een boek zitten lezen. Het hockeywereldje sprak me bovendien niet zo aan. Moesten we competitie spelen tegen een club in Laren en stonden er van die moeders langs de lijn die letterlijk ‘druk een punt’ riepen. Op m’n zestiende stopte ik met hockeyen.” 

De jongen die in zijn eentje langs de lijn een boek zat te lezen klom op zijn zeventiende voor het eerst op een podium. Hij was vreselijk nerveus voor dat eerste publieke optreden. “Ik heb heel duidelijk twee kanten. Een verlegen kant, dus lekker in mijn eentje op mijn kamertje willen zitten met een boekje, maar ook een extraverte kant. Als kind kwam dat nog niet zo naar voren, ik was niet zo’n jongetje dat op verjaardagen tussen de schuifdeuren allerlei toneelstukjes deed en de hele tijd aandacht vroeg. Op school had ik weleens op een podium gestaan bij een toneelstuk maar verder niet. Dus ja, je kunt je voorstellen dat het erg wennen was toen ik op mijn zeventiende opeens voor een zaal met vijftig mensen gedichten mocht voordragen.”

Voordragen in zaaltjes, zo ging dat eind jaren tachtig als beginnend dichter. Nog steeds trouwens, denk aan de maandelijkse U-slam in Café de Bastaard (iedere eerste woensdag van de maand). Maar internet biedt tegenwoordig de mogelijkheid om ieder geschreven woord onmiddellijk te distribueren naar een klein dan wel iets groter publiek. Pratend over de mogelijkheden die moderne techniek aan creatievelingen biedt, komt het gesprek op vlogger Enzo Knol. Heytze: “Er zijn een boel hypes op internet maar Enzo Knol is naar mijn mening geen hype. Die jongen is helemaal vergroeid met de apparaten waarmee hij zijn leven de hele dag filmt. En dus is het puur wat hij maakt, hoewel het natuurlijk iets totaal anders is dan wat ik doe. Of het nou een vlog is of een gedicht, het gaat er volgens mij om dat het puur is en diep vanuit jezelf komt. Jett Rebel bijvoorbeeld vind ik een fantastische muzikant, maar ik heb laatst een concert van hem gezien dat ik heel slecht vond. Hij deed allemaal dingen die niet bij hem passen, maar die mensen bij de platenmaatschappij of zo hebben bedacht.”

Heytze als co-presentator van de Nacht van de Poezie in 2013. Foto: Ton van den Berg

Nog een koffie, de dichter drinkt er twee tijdens het interview. We verplaatsen ons even naar de kleine binnentuin vlakbij het terras, waar hij graag zit. Het gesprek gaat ondertussen over angsten en grote persoonlijkheden. Heytze: “Mijn moeder was fan van Ischa Meijer en ze kwam hem een keer tegen op de roltrap in Hoog Catharijne. Ischa woonde in Amsterdam maar werd om een of andere reden vaak in Utrecht gesignaleerd. Ma stond dus op die roltrap achter Ischa en zei: “Hallo Ischa, ik ben Cocky Heytze; ik hou erg van je werk”. Toen zijn ze gezellig samen koffie gaan drinken en heeft ze geregeld dat ik een keer mocht komen luisteren bij zijn radioprogramma. Dat werd uitgezonden vanuit een café in Amsterdam, ‘Eik en Linde’, geen idee of dat café nog bestaat trouwens. Ischa hield erg van flipperen en ik trof hem vlak voor de uitzending dan ook aan de flipperkast. Het duurde trouwens zes weken voor ik überhaupt bij hem langs durfde te gaan. Maar hij vertelde dat hij mijn gedichten gelezen had en dat hij ze mooi vond. Sommige mensen zijn natuurverschijnselen en Ischa was zo iemand. Die man leefde zo intens, je wist gewoon dat hij niet oud zou worden.”

Zelf staat hij er ook om bekend dat hij het psychisch niet altijd even makkelijk had. Is hij ook zo’n natuurverschijnsel dat niet oud zal worden? Met een geruststellende glimlach: “Je treft me in betere tijden. Ik heb twaalf jaar last gehad van reisangst en durfde de stad nauwelijks uit. Dat heeft indirect misschien ook geleid tot dat stadsdichterschap. Als ik dan toch de stad niet uit kon, dan van de nood maar een deugd maken. Er zijn uiteraard veel beroerdere plekken dan Utrecht om te stranden met reisangst. Vanaf mijn vijfendertigste ging het langzaam beter qua angsten. Ik begon mijn gedachtepatronen te ordenen met een coach en haalde mijn rijbewijs. Het ordenen van gedachtepatronen, precies wat ik met schrijven dus ook doe. Daardoor heb ik een erg opgeruimd gevoel na het samenstellen van de bundel met verzameld werk.”

Maandag 11 april 2016, 12:53 uur. Opgeruimd staat Ingmar Heytze op van de terrasstoel. “Zo, dan ga ik nu lekker met m’n kinderen naar de dierentuin. Amersfoort wordt het waarschijnlijk.” De verslaggever is moe van het intensieve luisteren maar heeft nog wel de tegenwoordigheid van geest om aan een Echte Dichter te vragen of het vandaag Rokjesdag is. Er zijn nauwelijks wolken en het waait amper, dus het antwoord luidt: “ja… ja toch, dat kan niet anders”. Over het grindpad beent hij weg. De eerste knerpende stappen van hopelijk drie nieuwe decennia dichterschap.