Het is 13 april 1935 als (opa) Albertus Weijers, oud 62 jaar, vanaf zijn huisje gelegen aan de Lauwerecht zoals iedere dag al 37 jaar lang, naar zijn werk loopt: de Beenzwartfabriek, voor hem even verderop aan de Hogelanden.

Dat deze dag voor hem zijn laatste dag zal zijn is voor hem in het minst niet in zicht. Een harde werker, geliefd bij medemens door zijn milde karakter, een fijne Utrechter, het hart op de juiste plaats en voor een ieder een luisterend oor.

Hij moet deze dag schoonmaakwerkzaamheden verrichten, samen met zijn jongere collega Van den Ham. Het gaat om de enorme ketels waar karkassen van dode dieren in gekookt worden, alwaar lijm van gefabriceerd wordt na het proces van koken.

In de ketels zit kokende drab met afvalwater. Wat altijd goed gaat, is deze dag fataal voor Weijers. De ketel gaat hellen en als hij er wat aan wil doen, kiepert de ketel geheel naar zijn kant waardoor hij de kokende drab over zich heen krijgt.

Kermend van de pijn zakt Weijers ineen. Zijn collega Van den Ham bedenkt zich geen moment en loopt het kokende afvalwater in en haalt hem eruit, waarbij de hulpverlener zelf aan beide voeten zware verbrandingen oploopt.

De twee worden in allerijl naar het ziekenhuis vervoerd, waar Weijers, in bijzijn van zijn zoon Dorus die ook bij de Beenzwartfabriek werkt, overlijdt. Van den Ham overleeft het ongeluk.

Het Utrechtsch Nieuwsblad weidde op 13 april een artikel aan het ongeluk: Ernstig bedrijfsongeval Beenzwartfabriek. Tevens werd er later een heel groot stuk gepubliceerd over de begrafenis van Albertus Weijers, de schok die het teweeg had gebracht, het verlies op deze gruwelijke wijze van een zo geliefd mens.

Mijn ome Bertus is de nog enige levende kleinzoon van Albertus Weijers, hij vertelde mij over het grote respect wat Utrecht toonde bij de begrafenis van zijn opa, ook mijn moeder vertelde aan mij als jong meisje hoe de de mensen tijdens de uitvaart vier rijen dik stonden om de laatste eer te bewijzen.

Maar het noodlot had nog meer in petto voor deze familie Weijers. De vrouw van het slachtoffer was nu een weduwe. Haar kinderen waren al getrouwd en hadden kinderen: ome Bertus, mijn moeder en mijn tante Willy.

Het was intussen 5 december 1941, zes jaar na de dood van haar man. Deze dag bracht ze door bij haar zoon Dorus, die nog altijd op de Beenzwart werkte. Oorlog, spertijd, de verduistering was van kracht, maar zij ging toch St. Nicolaas vieren bij de kindertjes Bertus, Janny en Willy. Ze werden verwend met hetgeen er toen beschikbaar was en na afloop ging de weduwe, Hendrika Wilhelmina Weijers (roepnaam Driekje), rond 17.00 uur lopend terug naar huis.

Koud en donker op straat, door de verduistering, tevens had oma slechte ogen, zodat ze in plaats van op het smalle Bruggetje aan de Lauwerecht te stappen, het koude water van de Vecht is in gevallen. Deze dag was de stroom heftig, de sluizen hadden opengestaan aan de Bemuurde Weerd waardoor zij kilometers is afgedreven voordat zij op 8 december gevonden werd, in de Vecht bij Achtienhoven (Westbroek).

Mijn oom Bertus zegt dat Driekje de dood van haar man niet kon verwerken en altijd liep te dagdromen, waardoor zij waarschijnlijk in het water is gevallen. Zeker is dat zij vreselijk veel van haar man hield en ook veel van haar kinderen Dorus, Henk, Sien en Ria, en dat zij beslist niet expres het water is ingegaan. Daarvoor hield ze toch teveel van haar familie en was ze ook te gelovig. Het was een triest ongeluk.

In 1948 ben ik geboren en je gelooft het nauwelijks, maar dat was boven een heetwaterstokerij, het winkeltje van Water en Vuur, aan de 1e Daalsedijk. Kan het treffender?!

Janny van Hattem

(Dit artikel werd eerder gepubliceerd in de krant De Oud-Utrechter)