Door Ad van Liempt - Het moet voor de lezers van al die Utrechtse kranten, zoals het Utrechtsch Dagblad, het Utrechtsch Nieuwsblad, de Utrechtsche Courant en Het Centrum, een merkwaardige ervaring zijn geweest: prominent stond er op de voorpagina een ‘Waarschuwing van den burgemeester’ die erop vertrouwde ‘dat ieder zal afzien van werkstaking of sabotage in enigerlei vorm.’

Maar waarom, en wat er dan allemaal in de stad aan de hand was – daarover zwegen al die kranten. Het was donderdag 27 februari 1941. Berichtgeving over de Februaristaking bestond uitsluitend uit officiële bekendmakingen van autoriteiten, maar niet uit feitelijke verslaggeving of reacties.

Dat er wel degelijk heel wat gaande was, konden de inwoners van Utrecht wel op een andere manier weten. Aan het eind van woensdag 26 februari was op verschillende plaatsen in de stad een dreigende proclamatie aangeplakt, ondertekend door de Commissaris der provincie Utrecht. Dat was ir F.E. Müller, en het was zijn eerste daad van betekenis, want hij was pas vier dagen eerder geïnstalleerd als opvolger van de wegens zijn anti-Duitse houding ontslagen commissaris Bosch van Rosenthal.

Müller was kringleider van de NSB in Utrecht geweest, en ook directeur van de gehate beenzwartfabriek, ‘de benenkluif’, die decennia lang Utrecht met een ziekmakende stank opscheepte. De proclamatie van Müller begon met een zin die er niet om loog: ‘Gewetenlooze ophitsers hebben getracht in verschillende plaatsen talrijke arbeiders tot nederlegging van het werk te bewegen.’

De proclamatie van NSB'er Muller. Foto: Collectie HUA

Dat was de bevestiging: er werd dus gestaakt. En niet alleen in Amsterdam, waarover de wildste geruchten gingen, maar ook in de eigen stad, in Utrecht. Die Utrechtse staking heeft het niet verder gebracht dan één regel in het standaardwerk van dr Ben Sijes over de Februaristaking en ook tot slechts een enkel woord in het geschiedwerk van dr L. de Jong. Pas in 1981 zijn er details over die plotseling opflakkering van onvrede en verzet in de Domstad bekend geworden toen tal van betrokkenen erover in het Utrechts Nieuwsblad aan het woord kwamen.

De aanleiding tot de staking lag zonder enige twijfel in Amsterdam. Daar waren communistische arbeiders uit de CPN in actie gekomen na de razzia van zaterdag en zondag 22 en 23 februari op het Jonas Daniel Meyerplein, midden in de jodenbuurt. Vierhonderd joodse mannen waren er van de straat geplukt en in overvalwagens gesleurd, op klaarlichte dag, onder het oog van het publiek, en door toedoen van Duitse politie en militairen. Er ging een schok door de stad.

Maar het is iets te simpel om te zeggen dat die staking uitsluitend en alleen een reactie was op die razzia. Amsterdam kookte al weken. Er zijn inmiddels historici die beweren dat er in die dagen een ‘stadsoorlog’ woedde, en dat is een adequate omschrijving. Zo was er op 17 februari ook al een staking geweest, van arbeiders die in de werkverschaffing liepen en die protesteerden tegen de lage uitkering en tegen de werkomstandigheden. Daar hadden, midden in de oorlog, zeker 2000 mensen aan meegedaan. En de stad was bijna dagelijks het decor van straatrellen, waarin de geüniformeerde tak van de NSB, de in het zwart gestoken WA, een centrale rol speelde.

Er was in feite sprake van een strijd om de macht op straat. De WA trok zich van niemand iets aan, de Amsterdamse politie trad er vrijwel nooit tegen op omdat ze door de Duitse bezetter kon worden teruggefloten. Een deel van de joodse bevolking, vooral de jeugd, organiseerde zich in knokploegen om zich de Nederlandse fascisten van het lijf te houden.

Al weken ging het zo door, er sneuvelden voortdurend ruiten en marktkramen, en uiteindelijk kwam er ook een dodelijk slachtoffer, WA-man Koot, gevallen in een straatgevecht. Toen kort erna opnieuw een gewelddadig incident werd gemeld, besloot Hanns Albin Rauter, de hoogste politiechef in Nederland, de joden voor alle onrust verantwoordelijk te stellen. Hij gaf opdracht tot de massale arrestatie van joodse mannen op zaterdag en zondag.

Op maandag deed de CPN een eerste stakingsoproep, maar die sloeg niet aan. Na een vergadering op maandagavond op de Noordermarkt lukte het op dinsdag 25 februari beter. De trams werden bij het uitrijden tegengehouden, en soms zelfs uit de rails gekieperd, en omdat er geen trams reden, merkte iedere Amsterdammer direct dat er iets aan de hand was.

Steeds meer bedrijven liepen leeg, er waren tienduizenden mensen op de been, op sommige plaatsen ontstonden hevige rellen en vechtpartijen. De Duitsers waren verbluft – stakingen waren in het Derde Rijk een onbekend fenomeen. Toen ze zich realiseerden wat er aan de hand was, sloegen ze hard terug. Er werden overal ordetroepen vandaan gehaald en al in de middag vielen de eerste geweerschoten in de Amsterdamse straten – en ook de eerste doden.

De staking sloeg over naar Utrecht. We weten vrijwel zeker dat dat gebeurd is via Werkspoor, het bedrijf dat vroeger treinstellen voor de NS produceerde en dat een hoofdvestiging had in Amsterdam en een grote nevenvestiging in het noorden van de stad Utrecht.

De hal van Werkspoor waar elektrische treinen worden gemaakt. Foto: Collectie HUA

In haar boek “Utrecht in verzet” weet mevr. T. Spaans-Van der Bijl te melden dat Werkspoor-arbeider Gerrit Kamperman op woensdag 26 februari om negen uur ’s ochtends in de kantine zijn collega’s opriep de poort uit te lopen en in staking te gaan. De toen pas 20-jarige Ries van der Steen vertelde mij in 1981 dat hij het weekend ervóór in Amsterdam was geweest en had meevergaderd met de initiatiefnemers van de staking daar. Zijn groepje had in Utrecht vervolgens een manifest gemaakt met als kop ‘Amsterdam staakt – wij ook’.

Kampermans oproep kreeg wel bijval in de Werkspoor-kantine, maar er waren ook tegenstanders, dus er volgde discussie. Die werd pas beëindigd, toen de zoon van Werkspoor-directeur Damme zich erin mengde, de trap in de kantine beklom en vandaar de arbeiders opriep geen risico te nemen en aan het werk te blijven. M.H. Damme jr was niet geliefd, werd als pro-Duits beschouwd (hij is na de oorlog ook vervolgd, maar niet veroordeeld) en moest constateren dat zijn optreden een averechts effect had:  ‘Het gevolg was dat opeens iedereen de fabriek uitliep. Daarmee begon de staking,’ aldus ooggetuige P.A. Endendijk in het UN van februari 1981. 

Een deel van de Werkspoor-werknemers, onder wie Endendijk, ging rechtstreeks naar huis, een ander deel ging andere bedrijven in de stad langs om meer mensen op te wekken tot staken ‘tegen de moffen’. D. Wethly, lid van de fabrieksraad van Werkspoor, was een van hen. Hij zei in 1981: ‘In het begin waren we misschien met een man of honderd. Maar dat werden er gauw meer. Bij Demka waren ze, bij wijze van spreken, de poort al uit voor wij er waren: zo gauw was het nieuws daar bekend. En vandaar gingen we de stad in.’

De Demkafabriek aan het Merwedekanaal (later Amsterdam-Rijnkanaal). Foto: Collectie HUA

Het aantal stakers liep al snel in de duizenden. Bij Werkspoor werkten in 1941 ongeveer 2000  mensen, bij Demka ongeveer 1100 man. Daarna was Jaffa aan de beurt. De initiatiefnemer daar was Ries van der Steen. Deze jonge CPN-er kwam van Werkspoor, maar was op verzoek van zijn partij speciaal bij Jaffa gaan werken om daar een contactgroep op te zetten. Hij kreeg de collega’s bij Jaffa zonder veel moeite de poort uit.

De stoet stakers groeide alsmaar verder aan. Ze trokken naar de Croeselaan, naar de metaalfabriek van Frans Smulders. Daar vlak bij het toegangshek stond de toen 26-jarige Chris van der Veeken. Hij herinnerde zich in 1981: “Ik zag daar die horde aankomen. Ze riepen leuzen, zo van: “We staken, we houden ermee op.” Waar het precies om ging wist ik eerlijk gezegd niet, maar in ieder geval tegen de moffen. Ik ben meteen naar binnen gegaan. Ik heb de lichtschakelaar omgedraaid zodat iedereen opkeek van zijn werk en ik heb keihard geroepen: “We staken, we gaan plat.” In de werkplaats ging iedereen naar buiten, alleen op het kantoor bleven ze hangen.’

Van der Veeken trok vervolgens met de stakers mee naar andere bedrijven. Toen hij er in 1981 op terugkeek zei hij er direct  bij dat hij niet als een held moet worden gezien, het was allemaal tamelijk onbezonnen: ‘Ik weet nog precies dat ik meeliep in die demonstratie naar het volgende bedrijf en dat er moeders en vrouwen langs de kant stonden. Die riepen: “Kijken jullie maar uit, met die rotmoffen.” Toen pas snapte ik hoe gevaarlijk het was wat we deden.’

Het meest bijzondere stakingsverhaal komt van de installatiefabriek Coq op wat nu het Kanaleneiland heet. De directeur daar heette H.A. Hidde Nijland.. Zijn initialen vormen het Duitse woord voor haan, maar hij had zo’n hekel aan Duitsers dat hij zijn bedrijf naar een Franse haan genoemd heeft, Coq dus.

Hidde Nijland liep elke ochtend even door de fabriek en maakte daar een praatje met de werknemers. Op woensdag 26 februari dus ook, en toen de arbeiders daar bij elkaar stonden om de toestand te bespreken zei hij: ‘Ik ben het weekend in Amsterdam geweest. Ik heb gezien wat ze daar met de joden hebben gedaan. Als jullie daarom zouden willen staken, kan ik mij dat goed voorstellen. Mijn zegen heb je.’ Het bedrijf liep onmiddellijk leeg.

Het gevaar bleef die dag beperkt. De Utrechtse politie reageerde niet op de demonstrerende stakers, en Duitsers waren er niet veel te bekennen. Alleen, zo herinnerde zich initiatiefnemer Ries van der Steen, bij het Merwedekanaal is het even spannend geweest. De stakers wilden naar de Haka, een levensmiddelfabriek aan de overkant van het kanaal. Toen ze daar in de buurt kwamen hebben daar gelegerde Duitsers een paar schoten afgevuurd. Er raakte niemand gewond.

Vanaf dat moment besloten de stakers zich in kleine groepjes af te splitsen om de bedrijven langs te gaan. Er is in ieder geval gestaakt bij de Verenigde Blikfabrieken Verblifa en ook bij de broodfabrieken van de Lubro. Volgens bakker C.G. Sluijk, die zelf bij bakkerij Van Gendt op de Nobelstraat werkte, hebben de volgende dag heel wat Utrechters zonder vers brood gezeten. De tien man die bij Van Gendt werkten zijn volgens Sluijk ook het bedrijf uitgelopen.

Er zullen ongetwijfeld nog veel meer kleinere bedrijven platgelegen hebben, maar daarover is niets te vinden. Zeker niet in de kranten, want die zwijgen in hun eigen kolommen over de stakingsacties in de stad. De meeste informatie komt eigenlijk van de proclamatie van commissaris der provincie Müller. Daarin valt namelijk het woord ‘staking’, dat elders in de kranten ontbreekt. De proclamatie vermeldt: ‘Staking is sabotage; zij is verboden en wordt dienovereenkomstig door de Duitsche Overheid gestraft. Ik waarschuw voor de erntige gevolgen van zulk een onverantwoordelijke houding. Zij zullen zijn: LOONGEMIS EN GEBREK. Ondersteuningsgelden mogen niet betaald worden. Met de schuldigen zullen ook onschuldigen moeten boeten. Alle personen, die onrust verwekken en tot staking aanzetten, worden ten strengste gestraft. RADDRAAIERS WORDEN MET DEN DOOD GESTRAFT.’

De proclamatie van Müller volgde op een vergadering die ’s middags was bijeengeroepen door dr Joachim, de Beauftragte (speciale gevolmachtigde voor Utrecht) van Seyss-Inquart. Hij eiste een snel en hard optreden – zoals de hoogste SS-chef Hanns Albin Rauter dat voor alle stakingsgebieden had geëist. Burgemeester Ter Pelkwijk wilde dat niet, en vandaar dat commissaris Müller dat deed. De burgemeester beperkte zich tot een veel vriendelijker gestelde waarschuwing, die de volgende dag, donderdag dus, in  de kranten stond:

‘Ik maan hierom de burgerij met groote nadruk aan, in elk opzicht mede te werken tot een zoo goed mogelijken gang van zaken en vertrouw dat ieder zal afzien van werkstaking of sabotage in eenigerlei vorm. DAT OVER ONZE STAD GEEN ONHEILEN GEBRACHT WORDEN, WELKE TE VERMIJDEN ZIJN.’

Hans Albin Rauter. Foto: Bundesarchiv

Het is een curieuze voorpagina, die van het Utrechtsch Nieuwsblad van donderdag. Rechtsbovenin de waarschuwing van de burgemeester, links bovenin het communiqué van de bevelhebber van de Weermacht in Nederland, Friedrich Christiansen, dat hij de macht over de provincie Noord Holland aan zich heeft getrokken en dat stakingen, samenscholingen en demonstraties zijn verboden. Overtredingen zullen streng worden gestraft en als het om bedrijven gaat die voor de weermacht belangrijk zijn zal zelfs de doodstraf volgen.

En links onderin staat dan een uitvoerig stuk over de stakingen in Amsterdam. Alle kranten hebben van het ANP hetzelfde stuk gekregen, ze zijn verplicht het af te drukken. ‘Van welingelichte zijde ontvingen wij de volgende uiteenzetting’ heet het. En dan gaat het lang te keer over joodse elementen, onverantwoordelijke, misdadige raddraaiers, kuiperijen tegen de bezettingsautoriteiten, anti-Duitse ophitsers en betaalde Engelse agenten – kortom, het hele scala van de Duitse oorlogspropaganda komt voorbij.  

De maatregelen van de bezetter tegen de staking werpen wel vruchten af. In Amsterdam  zijn er dan al negen doden gevallen omdat de Duitse ordetroepen met scherp hebben geschoten. En in Utrecht is op de meeste bedrijven meegedeeld dat er standrechtelijke executies zullen volgen als de stakers de volgende dag niet aan het werk gaan. De staking verloopt. Een enkeling blijft wat langer weg, zoals Werkspoorder Wethly: ‘We hadden afgesproken 24 uur te staken. Nou, 24 uur is bij mij 24 uur, dus ik kwam een paar uur later. Ik ben gewoon naar mijn plaats gegaan. Even later werd ik opgehaald door de Grüne Polizei.’  Wethly werd meermalen verhoord en pas na een week of drie vrijgelaten.

Ries van der Steen deed nog een poging de staking te verlengen. Hij had met zijn groepje op woensdagavond nieuwe pamfletten gestencild. De verspreiding ging, de volgende ochtend, zo: ‘Ik fietste nogal hard langs de fabriekspoort, waar het al flink druk was. In mijn zak hield ik een stapel biljetten vast. Vlakbij de poort gooide ik ze gewoon omhoog en in een wolk van dwarrelende papieren kon ik mooi wegrijden. Niemand herkende je op die manier.’

Van der Steen werd die week, toen hij weer op zijn werk verscheen, direct gearresteerd, maar hij werd kennelijk niet verdacht van een actief aandeel in de organisatie van de staking. Hij hield vol dat hij wel had meegestaakt had, maar geen idee had waarvóór. Hij is verhoord in het beruchte pand Maliebaan 74, waar de Sicherheitsdienst tijdens de oorlog verzetslieden te pakken nam, maar hij werd na korte tijd vrijgelaten.

Van der Steen dook onder, maar werd in mei 1942 opnieuw gearresteerd, verdacht van verzetsdaden in Amsterdam. Hij stond met zeven anderen terecht tijdens een groot communistenproces in Utrecht. Daar kwam zijn rol in de Februaristaking van Utrecht wel aan de orde. Hij hoorde de doodstraf tegen zich eisen, maar de uitspraak was vijftien jaar tuchthuisstraf, die hij onder zware omstandigheden in Duitse gevangenissen heeft uitgezeten. Hij kwam geknakt uit de oorlog en was in 1981, toen hij mij vanuit Spanje telefonisch te woord stond, zwaar invalide. Van der Steen overleed kort daarna.

Op 1 maart 1941 werd bekend dat Amsterdam, Hilversum en Zaandam zware boetes kregen, respectievelijk 15 miljoen, 2,5 miljoen en 0,5 miljoen gulden. Utrecht niet. Dat was te danken aan ir F. Müller, die bij Rauter een goed woordje deed voor Utrecht. Rauter luisterde naar hem, want hij was heel tevreden over de manier waarop de staking in Utrecht was bedwongen. ‘De commissaris der provincie stuurde een zeer goede oproep rond en trad samen met Beauftragte dr Joachim doortastend op,’ zo rapporteerde Rauter in een evaluatie.

Zo kwam Utrecht met de schrik vrij. Het leven in oorlogstijd kon weer doorgaan. In dagblad Het Centrum stond op donderdag 27 februari een halve pagina met fraaie, actuele foto’s die de vorige dag waren genomen. Van de hengstenkeuring in Bunnik.

Dit artikel is eerder gepubliceerd in het tijdschrift van de vereniging Oud-Utrecht en is met toestemming van de auteur overgenomen.